Van Pater Vinktoren tot Jekertoren 1892-1911

Geplaatst op 9 februari 2021 in Eerste stadsmuur en Stadsmuren

De Helpoort omstreeks 1890. Tegen de westelijke toren is een deel van het slachthuis aangebouwd. Tegen de oostelijke toren ligt een deel van de wal die doorloopt tot aan De Vijf Koppen. Foto> RHCL.

Slachthuis en verbindingsweg
De omgeving van de Helpoort bleef na de werkzaamheden in de jaren 1879-1882 weinig aantrekkelijk.[1] Dat werd gedeeltelijk veroorzaakt door het direct naast de poort gelegen bouwvallige gemeentelijke slachthuis, waar in het jaar 1894 maar liefst twintigduizend dieren werden geslacht.[2] Daarnaast was de poort aan de oostzijde nog steeds gedeeltelijk opgenomen in de aarden wal tussen de Onze-Lieve-Vrouwewal en het rondeel De Vijf Koppen en was de poort alleen via die wal of via de Helstraat –de tegenwoordige Sint-Bernardusstraat- te bereiken. Gelukkig was de gemeente zich ervan bewust dat in deze situatie dringend en drastisch verandering moest komen. Plannen voor de bouw van een nieuw slachthuis buiten de voormalige Boschpoort werden steeds concreter. Dat nieuwe slachthuis zou in de jaren 1901-1902 in gebruik worden genomen.
Om de omgeving verder te ontsluiten werden plannen gemaakt voor een verbindingsweg tussen de Onze-Lieve-Vrouwekade en de Begijnenstraat. Om dat te verwezenlijken moest het deel van de stadsmuur tussen de tegenwoordige Jekertoren en de Vijf Koppen worden gesloopt, moest de achter die muur aanwezige aarden wal worden afgegraven en moest een nieuwe brug over de Jeker worden gebouwd. Tegelijkertijd werd het initiatief genomen om de oude stadsmuren aansluitend aan de Helpoort weer in hun oude luister te herstellen.

De poort op een pleintje
Voor de nieuwe verbindingsweg werd al in 1892 een plan gepresenteerd door de directeur van Openbare Werken. De weg zou een breedte van tien meter krijgen, een bestaand bruggetje over de Jeker zou worden gesloopt en vervangen door een brug met een breedte van zes meter. Volgens de directeur paste de aanleg van de verbindingsweg in het algemene stratenplan van Maastricht. Hij legde uit dat de Helpoort ooit een der belangrijkste poorten van de stad moet zijn geweest. ‘Waarschijnlijk wegens eischen van defensie zagen onze voorouderen zich bij den aanleg der derde omwalling der stad genoodzaakt, dezen uitweg af te sluiten en van de Helstraat met de daarin uitkomende straten als de oude Minderbroederstraat eene doodlopende achterbuurt te maken. Nu de vesting opgeheven is, bestaat geen reden meer om dezen irrationeelen toestand te behouden. Integendeel de goede verbinding van de oude stad met de nieuwe wijk, het villa park eischt dat de Helstraat eene verbinding verkrijge met de nieuwe aangelegde wegen en straten. Dan ook zal het schoone monument de Helpoort onttrokken worden aan de achterbuurt, waarin het thans eenzaam staat, om tot zieraad te strekken eener straat van groot verkeer.’ De nieuwe straat werd van groot belang geacht als kortste verbinding tussen de Maasbrug en het Villapark. De gemeente zelf had ook belang bij deze goede verbinding, want in het villapark kon zij nog steeds bouwkavels op de voormalige vestingterreinen te koop aanbieden en die zouden alleen maar aantrekkelijker worden als ze ook goed te bereiken waren. De kosten voor de uitvoering van het plan werden begroot op zevenduizend gulden. Hierin waren begrepen de sloop van het genoemde deel van de stadsmuur, het afgraven van de wal, de sloop van het wachthuisje bij de Helpoort dat door stadsvilder Honnef bewoond werd, de bouw van de brug en het aanleggen van de weg.[3]
Korte tijd later boog de raadscommissie voor Openbare Werken zich over het voorstel dat een warm onthaal kreeg. Toch voorzagen de leden van die commissie ook enkele problemen. Zo moest de gemeente nog een aantal percelen grond in eigendom verkrijgen, moest er nog overleg gepleegd worden met de eigenaren van enkele panden waarlangs grond afgegraven zou worden en moest het Rijk toestemming geven om het wachthuisje te slopen en ook een stukje grond afstaan om toe te voegen aan de openbare weg.[4] Al snel zouden er meer problemen opdoemen. Zo liet de minister van Binnenlandse Zaken op 9 augustus 1892 weten bedenkingen te hebben tegen het plan. Hij vond dat er te veel gesloopt en afgegraven zou worden en dat was niet nodig voor de verkeerssituatie ter plaatse. In het plan van de gemeente zou namelijk, zoals we reeds vaststelden, een stuk stadsmuur ten noorden van de Jekertoren worden gesloopt en zou er in het verlengde van de resterende muur een trap worden aangelegd. De minister adviseerde om de Onze-Lieve-Vrouwewal intact te laten tot aan de Jekertoren en de trap te leggen op de plaats waar we deze tegenwoordig vinden, namelijk achter de Helpoort en haaks op de muur. Tot slot werd nog de aanbeveling gegeven het slachthuis, dat de poort gedeeltelijk ‘bedekte’ in te korten zodat poort met walmuur en hoektoren één geheel zouden gaan vormen.[5]
De gemeente verduidelijkte daarop haar plannen nog eens. Men had inderdaad het voornemen de Helpoort –naar voorbeelden in Aken en Keulen- geheel vrijstaand op een pleintje intact te laten en de wallen en de overige bebouwing eromheen te doen verdwijnen. Dit paste ook beter in het streven om uiteindelijk de Onze-Lieve-Vrouwewal vanaf de omgeving van de Helpoort tot aan de voormalige Onze-Lieve-Vrouwepoort volledig te slopen teneinde langs het kanaal een bredere laad- en losplaats te krijgen. De sloop van een deel van het slachthuis zou pas aan de orde kunnen komen als het nieuwe slachthuis in gebruik zou zijn genomen.[6] De minister reageerde hier pas in december op en liet weten dat de inkorting van het slachthuis een onlosmakelijk onderdeel van de plannen vormde en dat afgraving van de wal pas kon worden toegestaan als ook een deel van het terrein van het slachthuis beschikbaar kwam.[7]

Werk in uitvoering
De weigering van het Rijk om mee te werken, woog blijkbaar zo zwaar dat de plannen voor een aantal jaren de ijskast in gingen. In oktober 1900 stelde men in de gemeenteraad nog eens vast dat ze reeds enkele jaren oud waren en dat het werk niet uitgevoerd kon worden omdat het Rijk niet wilde meewerken. Er was echter nieuwe hoop omdat na de aanstaande voltooiïng van het nieuwe slachthuis voldaan kon worden aan de voorwaarde van het Rijk, namelijk het beschikbaar stellen van een gedeelte van het terrein waarop het oude slachthuis gelegen was. Men hoopte dan ook dat de werkzaamheden spoedig daarna ter hand genomen konden worden.[8]
Het voorstel om de werkzaamheden uit te voeren en met het Rijk een regeling te treffen om de benodigde strookjes grond beschikbaar te krijgen, zou echter pas op 4 maart  1904 opnieuw in de gemeenteraad besproken worden en later dat jaar worden goedgekeurd. Bij die gelegenheid maakte wethouder Van Oppen duidelijk dat er zowel voor het Rijk als voor de gemeente belangen mee gemoeid waren. Voor het Rijk was dat ‘het behoud en de vrijmaking van een monument, dat waarschijnlijk een der oudste van Nederland is.’ Voor de gemeente speelde vooral het belang van het verkrijgen van de nieuwe verbindingsweg. De werkzaamheden werden nog steeds begroot op zevenduizend gulden.

In 1904 is de aarden wal gedeeltelijk afgegraven en komt de onderkant van de oostelijke toren verder in zicht. Van de muur tussen Helpoort en Jekertoren resten op deze ansichtkaart slechts fragmenten en de fundering.


De gemeenteraad nam op 31 oktober 1904 het besluit tot afgraving van de Onze-Lieve-Vrouwewal en sloop van de stadsmuur over een lengte van twintig meter. Al in de raadsvergadering van 14 november werd een reactie van de minister van Binnenlandse Zaken besproken. Hij waarschuwde ‘ernstig’ tegen deze voorgenomen sloop. Ook het Provinciaal Geschied- en Oudheidkundig Genootschap in Limburg en de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst lieten hun stem in deze discussie horen. Volgens het Bulletin van de Nederlandse Oudheidkundige Bond was men al begonnen met de sloop.[9] In de raad bedacht men toen de oplossing om de muur te laten staan en de erachter gelegen wal af te graven. Tegen het afgraven van de wal had immers niemand bezwaar gemaakt. Het voorstel werd met achttien tegen één stem (Schaepkens) aangenomen[10] en het stuk muur korte tijd later toch gesloopt.[11] Volgens het verslag van de gemeente over 1904 was de sloop van de muur en het afgraven van de wal bedoeld om de fundering van de walmuur die in oostelijke richting op de poort aansloot, bloot te leggen.[12]

De situatie gezien vanaf De Vijf Koppen in 1904. Het stuk stadsmuur dat de verbinding vormde tussen OLV-wal en De Vijf Koppen is doorbroken. Merk op dat de Jekertoren op deze ansichtkaart niet of nauwelijks te herkennen is. Op de voorgrond, links van het midden zien we nog net een stukje van de Bloodbak.

Vanwege de langdurige onderhandelingen met de eigenaar van twee percelen en met het Rijk, konden de overige plannen in 1904 nog niet worden uitgevoerd.[13]
In januari 1905 werd na een onderhoud met Victor de Stuers en architect Cuypers duidelijk dat het Rijk de omgeving van de Helpoort vanaf ‘het zoogenaamde torentje van Pater Vink tot aan het bastion in den O.L.V. wal in den vroegeren bouwtrant’ wilde laten herstellen. Dit was voor de gemeente een nieuwe ontwikkeling omdat men er tot op dat moment van uit was gegaan dat alleen de muur tussen Helpoort en Jekertoren weer in oude stijl opgetrokken zou worden. De muur ten westen van de Helpoort en de Pater Vinktoren zouden op kosten van de gemeente moeten worden hersteld. Victor de Stuers zou de indruk hebben gewekt dat het Rijk zou meebetalen aan het afgraven van de wal en het opmetselen van de muur ten oosten van de Helpoort. Later zou blijken dat het Rijk niet genegen was de duizend gulden, waar de gemeente rekening mee had gehouden, te betalen.
Deze weigering van het Rijk moest de gemeente uiteindelijk maar accepteren. Uit de ‘kille toon’ van een brief van de minister meende men te moeten afleiden dat dit een gelopen zaak was. Men wilde ‘den toestand nabij de Helpoort’ ook niet langer laten voortduren. Een en ander betekende wel dat de begroting, die op 28 maart 1904 door de gemeenteraad was goedgekeurd, moest worden aangepast. Nu werden de kosten begroot op tienduizend gulden, drieduizend gulden meer dan het jaar tevoren. Daarin waren nog niet meegenomen de nieuwe werkzaamheden die ten westen van de poort moesten worden uitgevoerd. Als motivatie voor de hogere kosten werd aangevoerd dat de kademuur langs het kanaal verhoogd moest worden, dat de brug over de Jeker zwaarder moest worden uitgevoerd omdat inmiddels duidelijk was geworden dat er een tram overheen moest kunnen rijden[14], dat besloten was ook een riool aan te leggen en dat de muur langs de Jeker inmiddels zodanig vervallen was dat deze ook vernieuwd moest worden.[15] De aangepaste begroting zou in de raadsvergadering van 3 augustus 1905 worden goedgekeurd.[16]
In die begroting lezen we dat er tweeduizend kubieke meter grond afgegraven en afgevoerd moest worden. Voor de herbouw van de stadsmuur ten oosten van de Helpoort zou 125 kubieke meter steen verwerkt worden. Een steenhouwer zou daar 25 dagen à 2,50 aan besteden. Van de brug over de Jeker was nog niet duidelijk of ze zou worden uitgevoerd als ijzeren balkbrug met een houten dek of als een brug in gewapend beton met een bestrating van nieuwe keien.
Het eerste gedeelte van de werkzaamheden werd op 23 oktober 1905 aanbesteed. Het werk werd gegund aan A.B. Gennisse te Maastricht voor een bedrag van 5.940 gulden. Dit eerste deel bestond uit het ‘slechten van het terrein’, de herbouw van een deel van de walmuur ten oosten van de Helpoort en het maken van een keermuur langs de Jeker.[17] De werken ten oosten van de poort zouden in 1906 nagenoeg gereed komen. Het tweede deel ervan, het bouwen van de brug over de Jeker werd dat jaar op 6 juni aanbesteed en gegund aan de firma Stulemeijer uit Breda voor 2.747 gulden. Het werd toch een brug in gewapend beton die vanwege de aangrenzende bebouwing de Jeker schuin kruiste. Het beton werd tussen 15 en 22 november 1906 aangebracht. Alleen de bestrating van de weg tussen het kanaal en de Begijnenstraat was nog niet uitgevoerd. Daarmee wachtte men totdat de trambaan zou zijn aangelegd.[18] De toestemming voor het bouwen van de brug en de daaraan verbonden voorwaarden door Provinciale Waterstaat kreeg de gemeente overigens pas op 7 december 1906![19]

Plattegrond van de omgeving van de Helpoort omstreeks het jaar 1900. De torens van de poort zijn gedeeltelijk ‘ingepakt’ door het gemeentelijk slachthuis en door een aarden wal. De rode lijn geeft de as weer van de geprojecteerde verbindingsweg tussen Begijnenstraat en OLV-kade. Het wachthuis achter de Helpoort is met de letters Wh gemarkeerd.

Ten westen van de Helpoort werd het oude slachthuis in 1906 afgebroken, de vrijkomende bouwmaterialen werden 21 februari van dat jaar voor 184 gulden verkocht.[20] De stadsmuur werd hier vanaf de poort tot aan de Jeker conform de wens van het Rijk op de oude fundering opnieuw opgebouwd. Hier ontstond echter een probleem omdat er een loods voor de firma Bonhomme gepland was. Zou men op die plek de walmuur volledig reconstrueren, dan zou dat binnen leiden tot twee meter ruimteverlies over de gehele lengte van de loods. Daarom werd na enige discussie besloten de muur alleen aan de buitenzijde het aanzien van een middeleeuwse stadsmuur te geven. De spaarbogen en de walgang bleven achterwege en de muur werd slechts vijftig centimeter dik en verkreeg voldoende stabiliteit doordat hij gekoppeld werd aan de andere muur van de loods. De twee inrijpoorten kregen hardstenen omlijstingen  zodat duidelijk te zien was dat dit moderne toevoegingen waren. Van de muur tussen Helpoort en Jeker betaalde de gemeente de twee uiteinden. Het middenstuk waarachter de loods gelegen was, werd door de familie Bonhomme betaald. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden ten westen van de Helpoort was van de gemeente een bedrag van ruim elfduizend gulden gemoeid.[21]

De eerste stadsmuur tussen Helpoort en Pater Vinktoren kreeg twee grote inrijpoorten omdat de loods van transportondernemer Bonhomme hier lag. Ook werd de muur naar de toenmalige historische inzichten gereconstrueerd, maar werd er slechts een middeleeuws voorfront nagebouwd.

Pater Vinktoren
In 1906 werd ook een begin gemaakt met het herstel van de Pater Vinktoren, min of meer bedoeld als afsluiting van het vestingfront aan de westkant. Van deze toren was niet veel meer over gebleven dan een ruïne waartegen een huisje gebouwd was. Dit huisje werd gesloopt.[22] Ook bij het herstel van de Pater Vinktoren had de gemeente de hoop weer gevestigd op een bijdrage van het Rijk. Al in 1905 werd subsidie aangevraagd, maar het bleek toen niet meer mogelijk deze aanvraag mee te nemen in de rijksbegroting voor 1906, en daarom werd het verzoek gedaan er in de begroting voor 1907 rekening mee te houden. Burgemeester en Wethouders stelden voor toch al in 1906 met de restauratie te beginnen omdat de overblijfselen van de toren, als men wachtte tot 1907 mogelijk al voor die tijd volledig zouden zijn ingestort.[23] In december 1906 blijkt het werk aan de Pater Vinktoren voor de helft klaar te zijn. In de gemeenteraad ontstond op dat moment discussie over de vraag of men met het werk moest doorgaan of moest wachten op eventuele toekenning van rijkssubsidie. Het werk was blijkbaar tot dan toe in eigen beheer uitgevoerd en ook dat leverde stof tot discussie omdat meerdere raadsleden van mening waren dat het werk openbaar aanbesteed had moeten worden. Wethouder Van Oppen verduidelijkte dat dit werk niet aanbesteed kon worden omdat voor de bouw van de toren stenen afkomstig van de gesloopte walmuur langs het kanaal en hardstenen vloerplaten van het oude slachthuis gebruikt werden. Die stenen moesten allemaal ter plekke op maat gekapt worden door een steenhouwer en dat zou moeilijk in een bestek te vatten zijn.[24] Bij de bouwwerkzaamheden werden overigens ook nieuw aangevoerde stenen gebruikt. Zo leverde een zeker M. Ghense-Leken uit Visé op 24 augustus 1906 stenen voor een bedrag van fl 250,95 en leverde L. Reintjens uit Valkenburg op 27 augustus en 19 december 1906 in totaal meer dan 27 kubieke meter Sibberblokken voor de ‘Toren Pater Vink’.[25] In december 1906 werd blijkbaar ook al gewerkt aan het dak van de toren. A.B. Egtberts uit Maastricht diende namelijk op 31 december een rekening van 156 gulden in vanwege timmerwerk aan het dak en J.B. Saaf, eveneens uit Maastricht bracht 103 kilo ijzer in rekening. Dit laatste betrof  ‘schroefbouten, moerbouten en dakhaken.’[26] De herstelwerkzaamheden aan de Pater Vinktoren kwamen in 1907 gereed, het is onwaarschijnlijk dat de gemeente hier nog rijkssubsidie voor gekregen heeft.
In de richting van de Begijnenstraat en de voormalige Pieterspoort werd de muur over enige lengte tot op volledige hoogte opgetrokken. Verderop bleef deze opbouw achterwege en liet men de muur slechts even boven het terrein uitsteken ‘om het uitzicht op de Helpoort en den vernieuwden walmuur niet te belemmeren’. Het muurdeel tussen de Pater Vinktoren en de eerste stadsmuur werd tot op zekere hoogte opgetrokken en vlak afgedekt om verval te voorkomen. Men waagde zich hier niet aan een reconstructie[27]
In alle stukken over de herbouw van de toren uit deze periode wordt er de naam van Pater Vink aan verbonden. Het is onduidelijk wie op dat idee gekomen is en wanneer dat gebeurd is. Victor de Stuers is er in elk geval niet voor verantwoordelijk geweest. Hij verhief zijn stem zelfs tegen deze aanduiding in tijdschrift De Maasgouw van oktober 1912. Hij beklemtoont in een kort stukje tekst dat deze toren niets met de pater van doen heeft en schrijft vervolgens: ‘Waarom dan zijn naam daaraan verbinden? Als men dit blijft doen, zal het niet meer gelukken het publiek aan deze benaming te ontwennen en zal men een historische onjuistheid bestendigen. Oudtijds heette de toren achter de Minderbroeders of de Minderbroederstoren. Men handhave deze benaming.’[28] Het moge duidelijk zijn dat de vermanende woorden die De Stuers sprak zonder effect gebleven zijn. Morreau en Koreman kennen de naam Achter de Minderbroeders of Minderbroederstoren overigens niet en geven als oorspronkelijke benaming ‘Toren achter de Feilzusters’ of  ‘Toren achter de Swesteren’ en verwijzen daarbij naar de ligging naast het Faliezustersklooster.[29]

De Jekertoren werd in 1906 niet afgebouwd en bleef tot 1911 staan zoals op deze ansichtkaart is te zien.

De afbouw van de Jekertoren
Toen de herstelwerkzaamheden in de omgeving van de Helpoort in de loop van 1907 werden afgerond, bleef de Jekertoren, destijds Maastrichter Maaspunttoren genoemd, onafgebouwd. De toren werd slechts tot op de hoogte van de aansluitende stadsmuur opgetrokken en stomp afgewerkt. De plannen om de toren volledig te herbouwen inclusief torenspits waren al geruime tijd gereed. De gemeente wilde er waarschijnlijk geen geld meer aan uitgeven omdat geen bijdrage wilde leveren aan de kosten. Men gaf in de jaren 1908 tot 1910 wel nog geld uit aan de inrichting van het plantsoen aan de Begijnenstraat, aan de plaatsing van hekwerken en aan het bouwen van een ‘bloemenserre’ aan de Begijnenstraat.[30] De serre moet een groot succes voor de gemeente zijn geweest want ‘Niettegenstaande de meest zwarte voorspellingen omtrent de deugdelijkheid en het praktische dezer inrichting konden wij ons reeds dit voorjaar in een overvloed van flinke zelfgetrokken planten verheugen en geven de diverse plantsoenen een grooteren bloementooi dan andere jaren te zien.’[31] Over de niet afgebouwde toren werd blijkbaar niet al te moeilijk gedaan. Victor de Stuers, een van de bedenkers van de plannen voor de verbetering van de omgeving, heeft het er waarschijnlijk moeilijker mee gehad. Hij nam persoonlijk het voortouw om de toren te laten afbouwen en stelde in 1911 een bedrag van 1.700 gulden beschikbaar om het werk af te maken.[32] Aannemer Knols kreeg de opdracht tot het werk en voor het eind van het jaar stond de toren er. In de toren liet Victor de Stuers een steen metselen met de inscriptie ‘van hier opgebouwd in 1911’.[33]

De Jekertoren werd in 1911 op kosten van Victor de Stuers verder afgebouwd in een romantische middeleeuwse stijl. Deze foto dateert waarschijnlijk uit de jaren 1950, herkomst is onbekend.

Architect Sprenger en de restauratiewerkzaamheden
Hoewel nergens in de stukken van gemeente of rijk vermeld, blijkt architect W. Sprenger grotendeels verantwoordelijk te zijn voor de restauratieplannen. Waarschijnlijk kwam het idee om het zuidelijke vestingfront van de Jekertoren tot aan de Pater Vinktoren naar middeleeuws model te reconstrueren van Victor de Stuers, Sprenger werkte deze globale plannen vermoedelijk verder uit tot concrete bouwplannen. Van wie van beiden uiteindelijk het idee was om de Pater Vinktoren op te bouwen naar het model van de Wycker Kruittoren, is onduidelijk gebleven. Duidelijk is wel dat Sprenger al in 1900 een tekening maakte waarop dit idee wordt weergegeven. De toren is als het ware een schaalmodel geworden van die Kruittoren. Een waterspuwer in de vorm van een kattekop, afkomstig van de Kruittoren, werd als replica in de Pater Vinktoren verwerkt. Het origineel ervan bevond zich in 1926 ‘in het museum’.[34] Het is te betreuren dat de Pater Vinktoren op geen enkele wijze voor het publiek toegankelijk is. Het inwendige van de toren is bijzonder de moeite waard en geeft een bijzondere kijk op deze monumentale omgeving. De tegenwoordige bewoners van het Faliezustersklooster hebben de begane grond van de toren helaas bij hun tuin getrokken en gebruiken de gewelfde monumentale ruimte op de begane grond als schuurtje en bergplaats voor tuingereedschap. De gemeente Maastricht is jammer genoeg niet bij machte gebleken om dit stukje grond weer in het ‘publieke domein’te brengen en daarmee een mogelijkheid tot bezoek aan de toren te scheppen. Aan de veldzijde wordt de toren een groot deel van het jaar vrijwel volledig aan het zicht onttrokken door een monumentale boom die door de gemeente tientallen jaren geleden met een wel erg ongelukkige uitkomst werd geplant.
Sprenger beschreef in 1918 de werkzaamheden die naar zijn ontwerp aan de Maaspunttorens op beide Maasoevers werden uitgevoerd. Hij beschreef toen dat de Jekertoren via een portaal toegankelijk was, dat er een stenen trap naar de walgang op de eerste verdieping leidt en dat die walgang in verbinding staat met de Helpoort ‘waarvan de toegang door breuksteen-metselwerk is gedicht. Het ligt in de bedoeling dezen toegang weder te openen.’[35] Bijna negentig jaar na deze mededeling van Sprenger is het nog niet gelukt om dit te realiseren. Een poging die alweer vele jaren geleden door de Stichting Maastricht Vestingstad in het werk gesteld werd om dit plan alsnog uit te voeren strandde op praktische bezwaren van de zijde van de gemeente Maastricht. Wellicht dat de tijd nu rijp is om hier een interessant nieuw element voor bezoekers van de vesting Maastricht toe te voegen. De toegang, de trap en de weergang zijn al in 1911 in gereedheid gebracht!

Jos Notermans

Met dank aan Frans Roebroeks RHCL.


[1] Zie het artikel ´De Helpoort ´gerestaureerd´ 1875-1882 op deze website of
Jos Notermans, de Helpoort ‘gerestaureerd’ 1875-1882, in: Om de Vesting 2005/1,  3-9.
[2] Handelingen gemeenteraad 1894, p. 168 en p. 268.
[3] Brief van directeur Openbare Werken aan Burgemeester en Wethouders van 16 maart 1892, GAM  Gemeentebestuur I, inv. Nr. 506.
[4] Rapport der commissie voor de Openbare WErken betrekkelijk het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het doen aanleggen eener verbindingsstraat tusschen de Begijnenstraat eenerzijds en de Helstraat en de kade langs het Kanaal van Luik naar Maastricht anderzijds, GAM, gemeentebestuur I, inv. Nr. 506.
[5] Brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan B&W van Maastricht d.d. 9 augustus 1892, GAM, Gemeentebestuur I, inv. Nr. 506.
[6] Notitie van de ingenieur der gemeentewerken aan B&W dd 16 augustus 1892 en brief van B&W aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 18/24 augustus 1892, GAM, Gemeentebestuur I, inv. Nr. 506.
[7] Brief van de minister van Binnenlandse Zaken d.d. 19 december 1892, GAM, Gemeentebestuur I, inv. Nr. 506.
[8] Handelingen gemeenteraad 1900, 480-481.
[9] XIIIde eeuwsche vestingwal te Maastricht, in: Bulletin Ned. Oudheidk. Bond 6 (1905), 32.
[10] Handelingen gemeenteraad 1904, 575, 595-597, 654.
[11] Zie Handelingen Gemeenteraad 3 augustus 1905 367-368: hier wordt door enkele raadsleden een verband gesuggereerd tussen het slopen van de muur en het niet verlenen van een bijdrage aan de werkzaamheden door het Rijk.
[12] Verslag Maastricht 1904 V pagina 15.
[13] Notitie van de directeur gemeentewerken aan B&W d.d. 11 juli 1905, GAM Secretarie I 1.8.11.111, verbetering Helpoort 1904/1907.
[14] Het betreft de stoomtramlijn Maastricht-Montenaken die in 1909 in gebruik genomen zou worden, zie: A.H. Jenniskens, Pak de Bus, openbaar vervoer in Maastricht 1884-1994 (Maastricht 1994), 42-45.
[15]Notitie van de directeur gemeentewerken aan B&W d.d. 11 juli 1905, GAM Secretarie I 1.8.11.111, verbetering Helpoort 1904/1907.
[16] Raadsbesluit van 3 augustus 1905, GAM Secretarie I 1.8.11.111, verbetering Helpoort 1904/1907.
[17] Maastricht Verslag 1905, V 16-17.
[18] Maastricht Verslag 1906, V 21-23.
[19] RAL, Prov. Waterstaat 06.21 inv. Nr. 69 WL.
[20] GAM, Gemeentebestuur II, doos 378.
[21] Maastricht Verslag 1906, V 23-24 en GAM, Gemeentewerken inv. Nr 248, notitie van de Directeur Gemeentewerken aan B&Wdd 3 maart 1906.
[22] Maastricht Verslag 1906, 24.
[23] Handelingen Gemeenteraad 1905 481-484.
[24] Handelingen Gemeenteraad 1905 775-778.
[25] GAM, Gemeentebestuur II doos 377 betalingen 1906.
[26] GAM, Gemeentebestuur II, doos 377 betalingen 1907.
[27] Maastricht Verslag 1907, V 17.
[28] Victor de Stuers, Pater Vink toren te Maastricht, in: De Maasgouw 1912/10, 73.
[29] L.J. Morreau, Bolwerk der Nederlanden, Assen 1979, 364 en J.G.J. Koreman, Helpoort en Nieuwstad, Maastricht 1994, 39.
[30] Maastricht Verslag 1908 V, 18, Maastricht Verslag 1909 V, 16-19, Maastricht Verslag 1910 V 138-139.
[31] Maastricht Verslag 1910 V, 138.
[32] De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Limburg, eerste stuk, de monumenten in de gemeente Maastricht, eerste aflevering, Utrecht 1926, 59.
[33] W. Sprenger, De Maaspunttorens te Maastricht en te Wijk, in: De Maasgouw 1918, 60.
[34] De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Limburg, eerste stuk, de monumenten in de gemeente Maastricht, eerste aflevering, Utrecht 1926, 72-75.
[35] W. Sprenger, De Maaspunttorens te Maastricht en te Wijk, in: De Maasgouw 1918, 61.

Meld u nu aan voor onze nieuwsbrief

Aanmelden