Oud en kaduuk: Veteranen in en rond Maastricht in de eerste helft van de achttiende eeuw

Geplaatst op 8 januari 2021 in Garnizoen en Hospitalen


Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Om de Vesting 2007 nummer 2

‘Invalides en appoinctéez’

Wie in vroeger tijden voor het beroep van soldaat koos, deed dat vaak voor het leven. Zeker bij officieren komen we regelmatig heren op middelbare en hogere leeftijd tegen in het heetst van de strijd. Zo was d’Artagnan op het moment dat hij op 25 juni 1673 voor Maastricht sneuvelde ongeveer 62 jaar.[1] Sir John Ligonier, die in de Slag van Lafelt in 1747 de geallieerde cavalerie aanvoerde was dat jaar 67 jaar oud.[2] Ook gewone soldaten dienden tot op hogere leeftijd in hun regimenten. Natuurlijk kwam het geregeld voor dat militairen in de loop van hun carrière ongeschikt werden voor hun beroep, hetzij als gevolg van opgelopen verwondingen hetzij door andere gebreken. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw kwamen er in verschillende staten systemen van de grond om soldaten, die niet meer in staat waren op een normale manier dienst te doen in hun regiment, toch nog van enige middelen van bestaan te voorzien.[3],[4] In het Rijksarchief in Limburg te Maastricht bevinden zich twee lijsten van de ‘Invalides en appoinctéez’ die zich in en rond Maastricht bevonden in de eerste helft van de achttiende eeuw.[5] Deze beide lijsten geven aanleiding tot een nadere bestudering van het fenomeen veteranen in die tijd. Voordat de lijsten zelf aan een nadere beschouwing worden onderworpen, wordt een poging gedaan de ontwikkelingen rond veteranen in zijn algemeenheid te beschrijven.

Pensioenen voor soldaten?

Het leven van de eenvoudige soldaten in de achttiende eeuw was niet te benijden. Ze werden gehaald uit de onderste en armste lagen van de bevolking en het leger was bovendien vaak een toevluchtsoord voor allerlei minder fraaie elementen uit de samenleving. Had men te weinig soldaten, dan probeerde men met ronselarij en allerlei drukmiddelen de tekorten aan te vullen. De officieren, die veelal uit de hogere lagen van de samenleving kwamen, hadden in het algemeen een diepe minachting voor het soldatenvolk en handelden daar ook naar. De troepen waren naar hun mening alleen met strenge tucht in bedwang te houden en dit ontaarde regelmatig in onmenselijke straffen voor relatief kleine vergrijpen. De levensomstandigheden van de gewone soldaat waren erbarmelijk en de gevraagde inspanningen groot. De toch al niet riante soldij werd onregelmatig, slechts gedeeltelijk of soms in het geheel niet uitbetaald. Onder deze omstandigheden kon zelfs de dreiging met de strengste straffen desertie op uitgebreide schaal niet voorkomen. Na afloop van een periode van oorlog werden de legers ingekrompen en grote aantallen soldaten al dan niet met dank voor bewezen diensten ontslagen.

In de voorafgaande eeuwen werden afgedankte of invalide soldaten meestal opgevangen in kloosters, burgerlijke gasthuizen of armenhuizen. De zorg voor deze veteranen was een kwestie van liefdadigheid en barmhartigheid. In de zeventiende en achttiende eeuw werden de legers echter steeds omvangrijker, werd er vrijwel aanhoudend oorlog gevoerd en nam het aantal afgedankte soldaten naar evenredigheid toe. De instellingen van liefdadigheid waren niet langer in staat de grote aantallen veteranen op te vangen. Doordat ze vaak weinig anders gedaan hadden dan oorlog voeren, lukte het de afgedankte soldaten niet een nieuw middel van bestaan te vinden en raakten ze al spoedig in de diepste ellende. Ze trokken dan ook na afloop van diverse oorlogen vaak in grote bendes al stropend en bedelend door Europa. De eerste reactie van de overheden op deze praktijken waren strenge straffen voor diegenen die zich hier aan schuldig zouden maken.

Het publieke schandaal van bedelarij en afpersing door afgedankte soldaten bracht de overheden er echter na verloop van tijd toe ook meer positieve maatregelen te nemen. Op sommige plaatsen leidde dit ertoe dat zij officieel het recht tot bedelen kregen. In de loop van de tijd werden op diverse plaatsen in Europa andere maatregelen genomen om veteranen of invalide soldaten te helpen. Zo werden er veteranen-compagnieën opgericht. De veteranen konden op die manier in het leger blijven, behielden hun soldij, maar werden belast met minder zware taken. Ook kwam het voor dat afgedankte soldaten in burgerlijke ambtsbetrekkingen werden aangesteld. Hier kregen ze dan eveneens een licht takenpakket en was hun inkomen veilig gesteld. Soms kregen ze een stukje land na het einde van hun diensttijd om met behulp van de opbrengst daarvan een middel van bestaan te hebben. Op diverse plaatsen in Europa kwamen ook militaire tehuizen voor veteranen en invaliden tot stand. Bekend in dit opzicht is natuurlijk het Hôtel des Invalides in Parijs dat in 1674 door Lodewijk XIV werd gesticht. Tot slot werden er in verschillende Europese landen pensioensystemen in het leven geroepen voor veteranen en invaliden. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke uitkeringen in belangrijke mate afhankelijk waren van de beschikbaarheid van financiële middelen.

Ook de Republiek kende al in de zeventiende eeuw een regeling waarbij soldaten en officieren die door ouderdom of verwondingen niet meer geschikt voor de dienst waren, een uitkering kregen. Deze mannen werden appointé’s, letterlijk vertaald bezoldigden genoemd en bleven aanvankelijk ten laste van de compagnie waarin ze gediend hadden. De verschillende gewesten binnen de Republiek hadden elk hun eigen regelingen op dit gebied. Zo had Holland vastgesteld dat soldaten die in een actie tegen de vijand zodanig waren verminkt, dat ze ongeschikt waren, in aanmerking konden komen voor een uitkering. Ook wie kon aantonen meer dan dertig jaren te hebben gediend en door ‘impotentie’ niet meer kon functioneren kwam in aanmerking.  In 1699 kwam een bepaling dat men niet langer dan drie jaar kon worden geappointeerd en daarna moest op een of andere manier worden beoordeeld of de soldaat voor een langer durende uitkering in aanmerking kon komen. Zeven jaar later werd beslist dat voor wie in de strijd armen of benen had verloren deze beperking tot drie jaar niet zou gelden. Pas in 1792 zou er door de Staten-Generaal een regeling worden getroffen die voor alle provincies zou gelden.

De Maastrichtse lijsten

Uit hetgeen hierboven is gesteld, mag worden afgeleid dat het niet bekend is welke regeling voor invalide en anderszins ongeschikte soldaten in Maastricht en omgeving van toepassing was. Het is zelfs denkbaar dat er diverse regelingen van toepassing waren afhankelijk van het regiment waarin de militair had gediend. De twee lijsten hebben beiden als titel: Lijste der invalides en appointeez in en ontrent dese stadt woonagtig staande ter besoldinge van haar hoogh mogende met expressie van haare defecten volgens rapport van de heer medicinae doctor van het militair hospitaal alhier. Op het titelblad van een van beide lijsten is tweemaal het jaartal 1722 geschreven, op het andere titelblad ontbreekt een jaartal, maar uit de inhoud blijkt dat deze lijst tot 1731 is bij gehouden. In het onderstaande gebruik ik om de twee lijsten van elkaar te onderscheiden ‘lijst 1722’ en ‘lijst 1731’. In de lijst 1722 vinden we informatie over 140 en in lijst 1731 over 163 mannen. Elke lijst bestaat uit zes kolommen met de volgende titels: Namen, Ouderdom, Qualiteijten, Compagnien, Regimenten, Gebreecken.

De namen in de eerste kolom zijn in principe alfabetisch gerangschikt op voornaam. Het is overigens waarschijnlijk dat lijst 1731 niet compleet is omdat deze eindigt bij de letter M, terwijl lijst 1722 voortgaat tot de letter V. De namen van 108 veteranen komen op beide lijsten voor. Dit betekent dat ze informatie geven over in totaal 196 individuen. De kolom Namen geeft ook informatie over de woonplaats van de betreffende veteraan. In 1722 blijken 116 veteranen ‘alhier’, dus in Maastricht te wonen, in 1731 zijn dat er 129. Als verdere woonplaatsen komen op de lijsten voor: Smeermaas, Wolder (Wilre), Heukelom, Meerssen, Eijsden, Houthem, Valkenburg, Beek, Mechelen, Schimmert, Schinnen, Voerendaal, Heerlen en Dalem. Van enkele veteranen in beide lijsten is de woonplaats niet aangegeven. 

In de kolom Ouderdom is de kalenderleeftijd van de betreffende soldaat in jaren aangegeven. De lijsten zijn blijkbaar gedurende meerdere jaren gebruikt hetgeen betekent dat de leeftijd ook steeds is gecorrigeerd. De lijst 1722 lijkt in gebruik te zijn geweest tot in 1724, de lijst 1731 lijkt op dat moment al minstens vier jaar in gebruik te zijn. In beide lijsten zijn namen doorgehaald en is bij een aantal mannen genoteerd dat ze inmiddels zijn overleden. Het doorhalen in de lijsten zou kunnen betekenen dat de veteraan geen recht meer had op een pensioen, dat hij uit de regio was vertrokken of dat hij was overleden zonder dat dit zo expliciet werd vermeld. De gemiddelde leeftijd van de mannen op lijst 1722 was 63,6 jaar. De jongste veteraan op deze lijst was 39 jaar, de oudste 87. Op lijst 1731 is de gemiddelde leeftijd 69,1 jaar en is de jongste 41 en de oudste 93.

De kolom Qualiteijten geeft rang of functie van de veteraan aan. In beide lijsten is verreweg het grootste aantal veteranen soldaat (57 respectievelijk 79), daarna volgen ruiter, sergeant, wachtmeester en dragonder. Verder treffen we nog aan kanonnier, tamboer, handlanger, korporaal, kwartiermeester en trompetter. Van een aantal mannen wordt geen functie of rang genoemd en op de lijst 1722 treffen we in deze kolom eenmaal ‘apsent’ aan.  

De kolommen  Compagnien en Regimenten geven informatie over de onderdelen waarbij de soldaten hebben gediend. Telkens wordt de naam van de compagniescommandant en de regimentscommandant genoemd.

De gebreecken

In de kolom Gebreecken staat vermeld waarom de betreffende veteraan op deze lijsten voor kwam, met andere woorden welke aandoening of welk gebrek rechtvaardigde destijds het verstrekken van een uitkering. De medicinae doctor van het militaire hospitaal in Maastricht moest volgens de titel van de lijsten een rapport opstellen over deze gebreken of ‘defecten’. In de jaren die de beide lijsten beslaan, bekleedde naar alle waarschijnlijkheid Pierre Barthélemy deze functie.[6] De dokter had voor het opmaken van zijn rapport een tekstvak van ongeveer 7 bij 3,5 centimeter tot zijn beschikking en moest zich alleen daarom al beperkingen opleggen. Op sommige pagina’s van de lijsten was het door omstandigheden een beetje dringen geblazen en werd de verticale afstand van het tekstvak incidenteel nog eens in twee helften verdeeld. De beschrijving van de gebreken is meestal dan ook niet veel meer dan een beknopte diagnose, waarbij soms enkele woorden als toelichting worden toegevoegd.

Twee losse briefjes die in de lijsten liggen, doen vermoeden dat de dokter in principe niet op huisbezoek ging, maar dat de invalide zich bij de dokter, waarschijnlijk in het militair hospitaal moest melden. In beide briefjes werd namelijk verklaard dat een van de mannen niet in staat was zich buitenshuis te verplaatsen. Merkwaardig aan een van beide briefjes is overigens wel dat het een verklaring was dat Jean Gerards niet in staat was om in het stadhuis te verschijnen.

De gemelde gebreken zijn grofweg in drie hoofdgroepen in te delen:

– de gevolgen van verwondingen die de militairen bij het uitoefenen van hun beroep hadden opgelopen;

– de gevolgen van ouderdom, vaak aangeduid als ‘caduciteit’;

– andere ziekten en gebreken.

Voor een analyse van de gemelde gebreken werden alle individuën van beide lijsten gecombineerd, dit betekent dus dat het 196 veteranen betreft. Bij deze militairen werd 91 maal een enkele diagnose genoemd, 101 maal twee diagnoses en vier maal drie diagnoses.

Bij in totaal 42 soldaten op de lijsten is de ongeschiktheid het gevolg van waarschijnlijk bij de uitoefening van hun beroep opgelopen verwondingen. Daarbij hebben de schotverwondingen verreweg het grootste aandeel met twintig vermeldingen. Bij deze twintig mogen waarschijnlijk ook nog de vier vermelde amputaties, tweemaal een arm en tweemaal een been, worden opgeteld. Slechts eenmaal wordt een steekverwonding genoemd, slagen met een sabel op het hoofd komen twee maal voor. Schade aan het gezichtsvermogen als gevolg van een verwonding wordt ook twee maal genoemd, een keer is het een gevolg van brand, de andere keer als gevolg van de klap van een projectiel of ‘bombe’. Een dergelijk projectiel of ‘bombe’ veroorzaakte ook nog een letsel aan een been. Eén soldaat leed onder ‘voortdurende bevinge’ door een val van zijn paard, een ander was verlamd geraakt doordat hij bij de Slag van Fleurus in 1690 van zijn paard was gevallen en bovendien nog een trap van een paard had gekregen. Een van de beide soldaten die een klap met een sabel op zijn hoofd kreeg, liep deze verwonding op in de Slag van Ramillies in 1706. De belegering van Namen in 1692 werd ook genoemd als gelegenheid waarbij een van de soldaten zijn verwonding opliep. Twee soldaten waren ongeschikt vanwege de gevolgen van bevoren benen en tenen, een ongemak dat ze ongetwijfeld ook tijdens hun militaire carrière opliepen. Bij één soldaat was nog sprake van een kwetsuur in de mond.  In zes gevallen is de omschrijving minder specifiek en wordt er gesproken van meerdere verwondingen of blessures.

Waar het de gevolgen van ouderdom betreft wordt de diagnose ‘caduciteit’ of ‘ouderdom’ gesteld. Caduciteit wordt 62 maal genoemd en ouderdom vijftien maal. De leeftijd van de soldaten die mede vanwege hoge ouderdom ongeschikt werden geacht, lag tussen de 70 en de 93 jaar. Deze diagnose werd overigens niet alleen op basis van de kalenderleeftijd gesteld, want bij een aantal mannen op hoge leeftijd ontbreekt deze vermelding. De diagnose ouderdom komt uitsluitend voor als tweede diagnose naast een andere. Zo komt de combinatie caduciteit en ouderdom veertien maal voor. Caduciteit wordt wel als enige reden voor ongeschiktheid genoemd en wel in elf gevallen. Eenmaal is er sprake van ziekte en caduciteit.

In de categorie andere ziekten en gebreken wordt 33 maal een (lies)breuk of een dubbele (lies)breuk vermeld, lammigheid of verlammingen staan 27 maal in de lijsten en kortademigheid 25 maal. Problemen met het gezichtsvermogen waren er in twintig gevallen, zes daarvan waren blind. Pijn, stijfheid of andere ongemakken van rug, armen en benen werden in 32 gevallen genoemd als oorzaak voor de ongeschiktheid, jicht werd daarnaast nog eens negen maal genoemd. Drie soldaten leden aan vallende ziekte, zeven waren duizelig, drie hadden last van voortdurend urineverlies en een aantal anderen leden aan minder specifiek omschreven beelden zoals koorts, ziekte, andere ongemakken, een ‘kankrend accident’, ‘colyck’ en zwakheid.

Epiloog

De lijsten geven ons een beperkte kijk op een fenomeen dat in de achttiende eeuw waarschijnlijk min of meer normaal werd gevonden namelijk de aanwezigheid van een relatief groot aantal afgedankte en invalide militairen in de stad en haar omgeving. Op een totale stadsbevolking die in die tijd op ongeveer 14.000 zielen wordt geschat[7], waren er in 1722 116 en in 1731 129 invalide soldaten in Maastricht. Als we zien dat sommige verwondingen zelfs terug gingen tot op een veldslag in 1690, dan mogen we aannemen dat deze gebrekkige veteranen gedurende langere tijd in de stad verbleven. Welke plek ze in de maatschappij innamen, bijvoorbeeld of ze gehuwd waren, een gezin hadden of in een armenhuis verbleven wordt niet duidelijk. Ook onduidelijk is hoe hoog de uitkering was die ze kregen en of die voldoende was om in hun levensonderhoud te voorzien. Konden sommigen van hen wellicht ondanks hun handicap of gebrek toch nog op een of andere manier hun kost verdienen? Wellicht zijn er andere bronnen die hier nog licht op kunnen werpen. De lijsten geven in elk geval een aardig idee van de omvang van het probleem en een beperkte blik op de medische achtergronden.

Jos Notermans

4 juni 2007                                                                                                                                                                                                                                                                         


[1] Bordaz, O. e.a., d’Artagnan gevallen voor Maastricht, Maastricht 2003.

[2] Daenen, J. e.a., De Slag van Lafelt om Maastricht, Maastricht 1997.

[3] Zwitzer, H. ‘De militie van den staat’, Het leger van de republiek der Verenigde Nederlanden, Den Haag, 1991, 99-100.

[4] Verdoorn, J.A. Arts en Oorlog, medische en sociale zorg voor militaire oorlogsslachtoffers in de geschiedenis van Europa, Rotterdam 1995, 108-134.

[5] Oud Militaire Archieven, 07.E01, nr 44.14 Lijste der invalides en appoinctees in en omtrent deze stadt woonagtig staande ter Besoldinge van Haar Hoogh Mogende met Expressie van haare Defecten volgens Rapport van de Heer Medicinae Doctor van het Militair hospitael alhier, 1722″. Een tweede stuk met hetzelfde opschrift, maar zonder jaartal.

[6] Notermans, J. Het militaire hospitaal van Maastricht in het midden van de achttiende eeuw, Nijmegen 1985.

[7] Ubachs, P en I. Evers, Historische Encyclopedie Maastricht, Maastricht 2005, 70.

Meld u nu aan voor onze nieuwsbrief

Aanmelden