De nieuwe kazerne in Maastricht
In de jaren 1916-1919 wordt in het gebied van de oude inundatiekommen van de vesting Maastricht een nieuwe kazerne gebouwd voor het garnizoen van Maastricht. Die inundatiekommen werden in de jaren 1673-1678 aangelegd naar de plannen van de beroemde Franse vestingbouwer Sebastien Le Prestre de Vauban (1633-1707). Na de opheffing van de vesting in 1867 blijven de ‘Koompe’, zoals het gebied door de Maastrichtenaren wordt genoemd, militair terrein. Het garnizoen houdt er oefeningen en met toestemming van de garnizoenscommandant mag er in de winter worden geschaatst en kunnen er ook manifestaties en sportwedstrijden worden gehouden. De Maastrichtse bevolking gaat het gebied als natuur- en wandelterrein waarderen en als de beslissing valt het gedeeltelijk op te offeren om er een kazerne te bouwen, is niet iedereen daar gelukkig mee. Ook de bewoners van het deftige villapark vinden het maar niets zo’n kazerne naast hun nog jonge stadswijk.
Het militaire belang weegt echter zwaar en in 1919 kan het complex in gebruik worden genomen. Het in 1913 opgerichte 13e Regiment Infanterie (13RI) krijgt Maastricht als standplaats en wordt eerst gehuisvest in de Bonnefantenkazerne en de Pieterskazerne. Deze oude kloostergebouwen zijn tamelijk uitgeleefd, maar het regiment wordt vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog al snel ingezet in West-Brabant. Na afloop van de oorlog keren de soldaten terug in Maastricht en kunnen zij op 17 maart 1919 de gloednieuwe kazerne betrekken. Het overbrengen van de spullen uit de oude kazernes verloopt nogal rumoerig en trekt volgens de Limburger Koerier veel bekijks in de stad. Bij het overbrengen van de bedden zou een sergeant het bijbelse citaat ‘neem uw bed op en wandel’ hebben gebruikt.[1]
Eerste, tweede en derde desertie
Bij 13RI komen dienstplichtigen uit de omgeving op voor hun eerste militaire training. Josephus Scharis, 20 jaar oud, uit de Sint Antoniusstraat in Maastricht is zo’n dienstplichtige. Hij wordt op 17 september 1919 ingelijfd maar heeft het blijkbaar moeilijk met het militaire leven en het verplichte verblijf binnen de hekken van de kazerne. Hij wordt namelijk bij vonnis van de krijgsraad in Den Bosch op 16 januari 1920 veroordeeld tot veertig dagen detentie wegens ‘tweede desertie in tijd van vrede, gepleegd door een soldaat, door na reeds ter zake van eerste desertie te zijn gestraft, langer dan twee dagen zonder verlof van zijn korps afwezig te zijn …’. Het is dus niet de eerste keer geweest dat Scharis ongeoorloofd afwezig is. Zijn straflijst is bij het vonnis gevoegd en laat zien dat hij al op 26 september 1919, dus negen dagen na zijn inlijving, is gestraft met 14 dagen politiekamer. Hij is vooraf ongeveer 17 uur onvindbaar geweest, wordt door de politie gearresteerd, weet er opnieuw vandoor te gaan en wordt dan na 47 uur weer door de politie de kazerne binnen gebracht. In oktober 1919 schrijft zijn compagnies commandant Buwalda op zijn straflijst dat hij opnieuw ‘ongeveer acht dagen, drie uur en vijf en veertig minuten’ ongeoorloofd afwezig is geweest. Dit vergrijp wordt dan formeel genoteerd als ‘eerste desertie’ en komt Scharis te staan op veertien dagen ‘provoost’.
Het vonnis van 16 januari 1920 heeft betrekking op ‘tweede desertie’; Scharis is er namelijk op 22 oktober 1919 opnieuw vandoor gegaan en heeft zich de 27e vrijwillig als deserteur gemeld bij de politie van Maastricht. In dit vonnis staat ook de verklaring genoteerd die Scharis heeft gegeven voor zijn afwezigheid namelijk: ‘dat hij is weggegaan omdat zijn moeder die vier maanden in het ziekenhuis had gelegen, was thuis gekomen en dat hij gewerkt heeft voor zijn meisje die zwanger was en die thuis op straat was gezet’. De krijgsraad neemt geen genoegen met deze verklaring en veroordeelt hem tot veertig dagen militaire detentie.
Waar hij die straf heeft uit gezeten en wat er daarna nog is gebeurd, blijkt niet uit de archieven. We moeten er van uit gaan dat Josephus Scharis weer als milicien terug gekeerd is op de kazerne en dat het daarna opnieuw mis is gegaan. Het vervolg van het verhaal lezen we namelijk in de lokale en landelijke kranten. Scharis zit op 5 april 1920 in een van de cellen van het wachtgebouw op het kazerneterrein. Hij zit daar omdat hij zich voor de derde keer schuldig heeft gemaakt aan desertie en ook melden de kranten dat hij vernielingen zou hebben aangericht in de kazerne. Als hij op die dag wordt gelucht, weet hij te ontsnappen en over het hek te klimmen. De dienstdoende wacht waarschuwt de jonge man drie keer en als deze niet reageert, maakt hij gebruik van zijn vuurwapen. Scharis wordt in het hoofd geraakt en overlijdt ter plekke, hij wordt om 12.30 uur in het lijkhuis van ziekenhuis Calvariënberg binnen gebracht. Drie dagen later wordt hij vanuit de Sint-Servaaskerk begraven.[2][3]
Reacties op de dood van soldaat Scharis
Kranten in het hele land berichten over het voorval[4]. Het tweede kamerlid Dresselhuys stelt de minister van oorlog er op 21 april enkele vragen over. Hij vraagt allereerst of het juist is wat er in de kranten heeft gestaan en vervolgens of het handelen van de wacht niet ernstig moet worden afgekeurd. Tot slot vraagt hij de minister nog ernaar welke maatregelen er zijn genomen ten opzichte van de verantwoordelijken en welke maatregelen er zijn genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen.[5] In zijn antwoord geeft de minister op 19 mei aan dat het Scharis zich in voorarrest bevond vanwege 3e desertie (tweemaal gepleegd) en omdat hij vernielingen had aangericht in het arrestlokaal. Bij het luchten trachtte hij te vluchten, de bewakers konden hem niet achterhalen, hadden hem driemaal gesommeerd te blijven staan en hadden op hem geschoten toen hij over het hek was geklommen. De minister geeft vervolgens aan dat er volgens hem op onoordeelkundige wijze gebruik is gemaakt van het recht om te schieten omdat andere middelen de vlucht te voorkomen nog niet waren uitgeput. De verantwoordelijke wachtcommandant ‘is zijn onjuiste optreden kenbaar gemaakt’ en in een legerorder zullen de militaire autoriteiten –voor zoveel nog noodig- worden gewezen op het juiste handelen in een dergelijk geval.[6] Daarmee lijkt de zaak formeel afgehandeld en er konden ook geen stukken van de krijgsraad worden gevonden betreffende deze dodelijke schietpartij aan de poort van de Maastrichtse kazerne. Het lijkt daarmee te zijn afgedaan als een soort van noodlottig bedrijfsongeval.
In het Tijdschrift voor recht schrijft professor Taverne een kritisch artikel over het gebeurde: ‘Alweer een jong menschenleven vernietigd; alweer – althans de waarschijnlijkheid is groot – treurende ouders, broeders en zusters. En waartoe dit alles?’ Taverne noemt hetgeen er gebeurd is ongehoord, zelfs als de gevangenen zouden hebben geweten dat er op hun kon worden geschoten als ze zouden vluchten en tot staan werden geroepen. Hij betoogt verder dat het argument dat het militaire gezag ter discussie zou komen te staan niet valide is omdat er andere middelen zijn om dat gezag af te dwingen, bijvoorbeeld een betere bewaking van gevangenen. Taverne wil overigens de schildwacht die heeft geschoten geen verwijt maken omdat deze waarschijnlijk conform zijn consignes heeft gehandeld en zijn plicht heeft gedaan. Hij richt zich tot de minister die volgens hem uitdrukkelijk moet gaan verbieden dat een vluchtende arrestant als een loslopende hond kan worden neer geschoten.[7]
Slot
Het tragische verhaal van de Maastrichtse soldaat Scharis heeft zich bijna honderd jaar geleden in een andere tijd afgespeeld aan de poort van de nieuwe kazerne die later Tapijnkazerne is gaan heten. Ik heb geprobeerd mij in dit verhaal te verdiepen en heb mij bij de bestudering van de archieven van de krijgsraad er over verwonderd dat er wel een dossier Scharis is over de eerste twee maal dat de jonge man het hazenpad heeft gekozen. Over het noodlottige schietincident heb ik geen dossier, zelfs geen notitie kunnen vinden, terwijl de registers vol stonden met vergrijpen zoals op een fiets gereden zonder verlichting, uit de trein gestapt terwijl deze nog niet stil stond en andere zaken die wij in onze tijd als triviaal zouden afdoen. De verklaring hiervoor ligt mogelijk in hetgeen professor Taverne in zijn artikel schreef: de schildwacht heeft waarschijnlijk gehandeld volgens geldende orders en kan als zodanig niets worden verweten. Over de impact die het incident in de stad en in de kazerne heeft gehad, heb ik ook niets kunnen vinden.
Jos Notermans
[1] Zie voor de ontstaansgeschiedenis van de Tapijnkazerne: Jos Notermans, De Tapijnkazerne, Maastrichts Silhouet nummer 59, Maastricht 2004.
[2] BHIC, Krijgsraden en auditeurs-militair Noord-Brabant, inventarisnummer 12, nummer 5510.
[3] Overlijdensbericht in Limburger Koerier 10 april 1920.
[4] Onder andere: Nieuwe Tilburgsche Courant 6 april 1920; Leeuwarder Courant 6 april 1920; Het Nieuws van den Dag 6 april 1920; Nieuwsblad van het Zuiden 6 april 1920; De Gooi en Eemlander 7 april 1920.
[5] Handelingen der Staten-Generaal 1919-1920 – II – Aanhangsel – schriftelijk beantwoorde vragen, 251.
[6] Ibid.
[7] Tijdschrift Recht, 16 april 1920.