De grens aan het einde van de straat
In onze tijd zijn de grenzen tussen de landen van Europa open en kunnen we het ons al bijna niet meer voorstellen dat je vijftig jaar geleden nog de kans liep dat je op weg naar België of Duitsland werd aangehouden en gecontroleerd. Het is dan al helemaal moeilijk te vatten dat er ooit aan de rand van de stad controlepunten waren bij de stadspoorten. We moeten dat zien in het kader van de vestingstatus van Maastricht. De stad was tot in 1867 omgeven door een stadsmuur en een gordel van vestingwerken. In die muur waren er zeven stadspoorten met bijbehorende doorgangen door de verdedigingswerken. Op de westelijke -Maastrichtse- Maasoever vijf en op de oostelijke -Wyckse- oever twee. De enige manier om de stad binnen te komen en weer te verlaten, was langs die zeven toegangen. Als je van buitenaf de vesting naderde, was er een buitenste barrière, meestal een eenvoudige slagboom en vervolgens een weg die met een aantal bochten door de buitenwerken heen liep. Die bochten waren nodig zodat in geval van nood de toegang kon worden bestreken vanaf de omringende vestingwerken. Aan het einde van zo´n kronkelweg bereikte je dan de stadspoort.
De zeven poorten waren aan de Maastrichtse zijde de Sint-Pieterspoort, de Tongersepoort, de Brusselsepoort, de Boschpoort en de Onze Lieve Vrouwepoort; aan de overkant van de Maas had je dan nog de Sint-Maartenspoort en de Duitsepoort.
Op klinket
Van oudsher waren de Maastrichtse stadspoorten tijdens de nachtelijke uren gesloten. Dat leverde in de negentiende eeuw met zijn opkomende industrie en toegenomen verkeer regelmatig problemen en discussie op.[1] In de decennia voorafgaand aan de opheffing van de vesting in 1867 werden de regelingen rond het openen en sluiten van de poorten onder druk vanuit de stad gewijzigd.
Een en ander was vastgelegd in het ´Reglement voor het openen en sluiten der poorten en Boomen in de vesting Maastricht´. Dit reglement werd door de gemeenteraad van Maastricht goedgekeurd op 31 juli 1827 en daarna vastgesteld bij Koninklijk Besluit nummer 13 van 15 augustus 1829 met ingangsdatum 18 september 1829.
Het kende in relatie tot het openen en sluiten van de poorten vier momenten, namelijk:
-het openen van de poorten;
-het luiden van de poortklokken;
-het op klinket stellen van de poorten;
-het sluiten van de poorten.
Het volledig sluiten van de poorten gebeurde volgens dit reglement het gehele jaar door om tien uur ´s avonds. De poorten gingen vervolgens in de maanden juni, juli en augustus om drie uur ´s nachts weer open, in de maanden april, mei en september was dat om vier uur, in februari, maart en oktober om vijf uur en in november, december en januari om zes uur. Voordat de poorten volledig werden gesloten, werden ze op klinket gesteld. Het klinket is een kleinere deur in een grote poort, bij het sluiten van de stadspoorten betekende het in elk geval dat mensen nog wel konden passeren, maar dat er poortgeld voor moest worden betaald. Voor een voetganger was dat een stuiver en dat bedrag liep op tot 35 cent bij een vierwielig rijtuig bespannen met drie of vier paarden.
Het tijdstip waarop de poorten op klinket werden gesteld varieerde van half zes in december en januari tot negen uur in de maanden mei tot en met augustus. De poortklokken werden geluid een half uur voor het op klinket stellen.
In het reglement worden de sluitbomen van de Zuid-Willemsvaart apart genoemd. Deze gingen tegelijk met het op klinket stellen van de poorten dicht. Daarna werden ze alleen nog voor de trekschuit geopend.
De plaatselijke militaire commandant had het recht het tijdstip van openen en sluiten te veranderen en kon ook een vergunning verlenen om een poort na tien uur ´s avonds nog te openen. In zo´n geval moest wel het dubbele poortgeld worden betaald.
Discussie
In 1851 werd een nieuwe gemeentewet van kracht en daarin was een bepaling opgenomen die het heffen van poortgelden verbood. Het stedelijke poortreglement van 1829 werd daarom bij Koninklijk Besluit van 9 september 1851 aangepast. Het stadsbestuur greep die gelegenheid aan om te proberen gedaan te krijgen dat de Tongersepoort en één van de poorten in Wyck gedurende de hele nacht open zou blijven. De Onze Lieve Vrouwepoort zou dan tijdens de zomermaanden bovendien tot elf uur ´s avonds open moeten blijven. Later dat jaar stelde de gemeenteraad dat het omwille van het vrije verkeer nodig was dat alle poorten gedurende de hele nacht open zouden blijven. De minister van oorlog wees dit alles echter van de hand en stelde voor twee poorten tot elf uur open te laten. Sluiting van de poorten achtte hij noodzakelijk in verband met de veiligheid en het politietoezicht. De ligging van de stad in de nabijheid van het buitenland was daarbij een belangrijk argument. De stad zelf had er echter ook belang bij omdat aan de poorten stedelijke belastingen werden geïnd. Zelfs de algemene gezondheid werd erbij gehaald, men kon immers aan de bewaakte poorten controleren of er geen bedorven etenswaren de stad werden ingebracht.
Van de zijde van de inwoners was er naar de mening van de gemeenteraad het belang dat ze dag en nacht naar de omliggende dorpen moesten kunnen reizen. Landbouwers zouden mogelijk nachtelijke ´veld-dieverijen´ kunnen voorkomen als de poorten open bleven. Tot slot kunnen we lezen dat onder het Frans bewind tot 1814 de poorten wel de hele nacht open waren gebleven, maar dat was bij de wisseling van de macht weer teruggedraaid.
De gemeenteraad kwam vervolgens nog met een tegenvoorstel dat er op neerkwam dat de Tongersepoort en de Sint-Maartenspoort de hele nacht open zouden blijven en de overige poorten in de winter om tien uur en in de zomer om elf uur zouden worden gesloten. De Sint-Maartenspoort was van belang om het spoorwegstation toegankelijk te houden. Een argument vóór deze regeling was het gegeven dat er bij de Tongersepoort en de Sint-Maartenspoort toch al de hele nacht een militaire wacht was.
Nieuwe regelingen
Op 10 december 1851 kondigde de plaatselijke militaire commandant aan dat de Tongersepoort en de Sint-Maartenspoort het hele jaar pas om elf uur ´s avonds zouden worden gesloten. Verder konden mensen die in de loop van de nacht door welke poort dan ook in of uit zouden willen zich bij hem melden. Artsen, vroedvrouwen, geestelijken en mensen die medische of geestelijke hulp nodig hadden, zouden ook altijd mogen passeren. Daarna blijft het bijna drie jaar stil, maar op 5 september 1854 neemt de gemeenteraad het besluit een nieuwe verordening op het openen en sluiten van de poorten vast te stellen. Die regeling hield in dat iedereen die gedurende de nacht wilde passeren dat zou kunnen via de twee bovengenoemde poorten. Mensen moesten zich melden door middel van een bel die zowel aan de binnen- als de buitenkant moest worden aangebracht. In het donker zou er dan aan de buitenkant ook nog een heldere lantaarn worden opgehangen. De militaire commandant accepteerde dit niet en liet op 20 september weten dat het verlenen van toestemming tot het openen en sluiten van de poorten uitsluitend aan hem was voorbehouden. Hij volhardde in de regeling dat eenieder die na sluiting nog wilde passeren, zich bij hem diende te melden.
Ook binnen de gemeente zelf leidde het nieuwe reglement tot onvrede. De directeur van de gemeentelijke belastingen liet namelijk weten dat hij onvoldoende personeel beschikbaar had om gedurende de nacht aan beide poorten dienst te doen. Hij meldde dat hij negentien ambtenaren beschikbaar had en er nog drie extra nodig had als het nieuwe reglement in werking zou treden.
Het geschil met de plaatselijke commandant kwam via de provinciale gedeputeerde staten terecht bij de ministers van oorlog en binnenlandse zaken. Het stadsbestuur kreeg op 22 december bericht dat het ministerie van oorlog zoveel mogelijk tegemoet wilde komen aan de wensen van de stad, maar dat de plaatselijke commandant persoonlijk verantwoordelijk bleef voor de veiligheid van de vesting. Hij moest ook de macht houden zo nodig aanpassingen te doen in het tijdstip van openen en sluiten van de poorten. De nieuwe plaatselijke verordening van september 1854 werd uiteindelijk bij Koninklijk Besluit van 18 december 1855 nietig verklaard.
In 1860 is er opnieuw sprake van een ´project plaatselijke verordening´, maar dat project wordt snel achterhaald door de beslissing van het Ministerie van Oorlog dat de poorten van vestingen in tijden van diepe rust en vrede dag en nacht open mogen blijven. De uitgebreide wachtdiensten van militairen aan de stadspoorten en het ondersteunen van gemeentelijke ambtenaren aan die poorten werden als verouderd beschouwd. De militairen zouden nog slechts kruitmagazijnen, arsenalen en andere rijks eigendommen bewaken. Dit ging in op 1 januari 1861 en liet overigens wel het recht van de plaatselijke commandant intact om zo nodig van de regeling af te wijken.
Toch weer op slot …
Het volledig openstellen van de poorten zonder bewaking of toezicht bleek echter ook niet te zijn wat het stadsbestuur wenste. Er kwam namelijk al snel een voorstel onbewaakte poorten ´s nachts toch af te sluiten waarbij er wel altijd een sleutel in de Hoofdwacht op het Vrijthof zou zijn. De plaatselijke commandant had al op 29 december 1860 laten weten het openen en sluiten der poorten tot nader order aan de stad over te zullen laten. Het systeem van vergunningen door hem te verlenen om ´s nachts te kunnen passeren, kwam daarmee ook te vervallen.
De stad heeft daarna waarschijnlijk de Tongersepoort en de Sint-Maartenspoort gedurende de nacht open gesteld. Al vrij snel daarna wordt het stadsbestuur belaagd door bestuurders en burgers van omringende dorpen die zich met allerlei argumenten inzetten voor nachtelijke openstelling van voor hun belangrijke poorten. Zo werd vanuit Sint Pieter gevraagd de Sint-Pieterspoort en de Onze Lieve Vrouwepoort te openen en meldden bewoners van Caberg en Smeermaas zich met het verzoek de Boschpoort niet te sluiten. Het stadsbestuur ging niet in op die verzoeken omdat elke open te stellen poort extra kosten met zich mee zou brengen in verband met de aanwezigheid van ambtenaren.[2]
We weten nu dat aan al deze problemen een einde kwam met de opheffing en ontmanteling van de vesting vanaf het jaar 1867.
Jos Notermans
Dit artikel is een bewerking van een artikel dat in 1992 verscheen in het blad Om de Vesting, nr 2 14-16.
[1] Zie hiervoor bijvoorbeeld: P.H.M. Boselie, Zij stonden verstoord bij de Nieuw Wijkerpoort: De laatste belegering van Maastricht.In: Om de Vesting 1987 nummer 2, 21-23.
[2] De historische gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan de correspondentie in het RHCL, gemeente archief van Maastricht, secretarie mappen 3a en 3b omslag wallen en poorten.