Het inundatie- of Jekerkanaal

Geplaatst op 28 maart 2023 in Buitenwerken en De buitenwerken van Maastricht en Inundatiekanaal

Inleiding

Het in 1676 gebouwde inundatiekanaal van de vesting Maastricht spreekt tot de verbeelding en lijkt omgeven met een waas van geheimzinnigheid. Regelmatig is er sprake van pogingen het kanaal op te sporen en er in te komen. De heren Kessen, Hurkens en De Ras wisten in 1943 een toegang te maken in het kader van een onderzoek in verband met de luchtbescherming. Bij voorbereidingen voor nieuwbouw van Klevarie in 2008 werd ook de hoop uitgesproken dat er een gelegenheid zou kunnen ontstaan het ondergrondse aquaduct op te sporen. Daar is toen geen verdere actie op gevolgd.

Voor zo ver er nog sprake is van geheimzinnigheid, ga ik in dit artikel proberen helderheid en duidelijkheid te verschaffen op basis van literatuurstudie en historisch onderzoek.

Afbeelding 1: Op deze plattegrond van de Hoge Fronten uit 1761 is het inundatiekanaal onder de hoofdgracht ingetekend. Herkomst plattegrond onbekend.

Hoge en Lage Fronten

De vesting Maastricht ligt in het Maasdal op  de plaats waar de rivier de Jeker in de Maas uitmondt en er van oorsprong een delta vormde.[1] Op de westelijke Maasoever loopt het terrein al vrij snel omhoog[2] waardoor aan deze kant van de vesting[3] een front ontstond waarin de verdedigingsgrachten niet onder water konden worden gezet. Deze Hoge Fronten van de vesting strekten zich uit tussen de Tongersepoort en de Lindenkruispoort.

Aan de zuidzijde vanaf de Tongersepoort tot aan de Maas en aan de noordzijde vanaf de Lindenkruispoort tot aan de Maas was de gesteldheid van het terrein zodanig dat hier de grachten wel van water konden worden voorzien. De grachten van de op de oostelijke Maasoever gelegen vesting Wyck konden eveneens worden geïnundeerd.

Afbeelding 2: Plattegrond van de vesting omstreeks 1830-1840 waarop de diverse vestingfronten in rood zijn gemarkeerd: 1. Het inundeerbare Pietersfrond; 2. De niet-inundeerbare Hoge Fronten; 3. De inundeerbare (Nieuwe) Bossche Fronten; 4. Het inundeerbare front buiten Wyck. Afbeelding gemeente Maastricht, bewerkt door Jos Notermans.

De inundatie: Maas- en Jekerwater

De zuidelijke inundatie werd van oudsher gevoed door water afkomstig van de Jeker. De vesting Wyck en het noordelijke vestingfront van Maastricht waren voor water afhankelijk van de Maas. De ervaring moet al vroeg duidelijk hebben gemaakt dat de Jeker een meer betrouwbare bron van water vormde dan de Maas. De Maas is namelijk een regenrivier met sterk wisselende aanvoer van water. Daardoor kwam het regelmatig voor dat er in de zomer sprake was van lage waterstanden en soms zelfs van een volledig droog vallen.

Dat dit problematisch moet zijn geweest voor de verdediging van de stad zal duidelijk zijn. De legers zochten meestal vanaf de herfst hun winterkwartieren op en veldtochten en belegeringen werden in de lente weer opgepakt met als gevolg dat in de zomermaanden vaak strijd werd geleverd, op een moment dat het onzeker was of de volledige inundatie van de vesting tot stand kon worden gebracht.[4]

Afbeelding 3: Een ludiek feestje in het drooggevallen Maasbed in het jaar 1910. RHCL Fotocollectie GAM 22781.

De cunette in de hoofdgracht

De Spanjaarden zouden na de verovering van Maastricht in 1579 de onderwaterzetting van de gracht aan de noordzijde van de vesting hebben verbeterd. Hiertoe hebben ze een cunette in de droge gracht tussen de Tongersepoort en Hoog Frankrijk gegraven. Deze cunette, een dieper uitgegraven geul in het midden van de droge gracht, moest ervoor zorgen dat Jekerwater naar het front buiten de Boschpoort kon worden gebracht. Om dit te bereiken zou de gracht tussen de waterpoort De Reek en de zuidelijk toren van de Tongersepoort zijn uitgediept. Deze cunette zou in gebruik zijn gebleven tot aan de belegering van 1676. Er zijn helaas geen schriftelijke bronnen waarin wordt geschreven over de aanleg en het gebruik van de cunette, maar diverse plattegronden lijken te bevestigen dat een dergelijke voorziening heeft bestaan.[5] [6]

Afbeedling 4: Detail plattegrond Johannes Bleau, 1649. Tussen de Tongersepoort en de Lindenkruispoort is de cunette in het midden van de droge stadsgracht duidelijk te zien. Afbeelding: RHCL, Tekeningen en prenten LGOG 1070.
Afbeelding 5: Detail plattegrond Johannes Bleau, 1649. Rechts waterpoort De Reek waar de Jeker de stad in gaat en linksboven de Tongersepoort. Bij deze poort is duidelijk voorbij de brug het begin van de cunette te zien. Bron: als afbeelding 4.
Afbeelding 6: Detail plattegrond Johannes Bleau, 1649. In het midden de Brusselsepoort met het daarvoor gelegen ravelijn. De cunette gaat hier achter het ravelijn langs en onder de brug voor de poort door. Bron: als afbeelding 4.
Afbeelding 7: Detail plattegrond Johannes Bleau, 1649. In het midden de Lindenkruispoort. Duidelijk is te zien dat de cunette eindigt in de nabijheid van de eerste muurtoren ten zuidwesten van de poort. Hier gaat de cunette over in een -bredere- geïnundeerde gracht. Bron: als afbeelding 4.

De aanleg van het Jekerkanaal

De cunette bleef in functie tot aan de belegering van 1676 door prins Willem III van Oranje. Op een Franse plattegrond van de vesting Maastricht uit dat jaar wordt vermeld dat het gemetselde aquaduct door de belegerden is aangelegd om Jekerwater naar het aanvalsfront aan de noordkant te brengen.[7]  Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat de Franse verdedigers van de vesting terwijl er een belegering gaande was, het omvangrijke werk van de bouw van dit ondergrondse riool zouden hebben opgepakt en voltooid. Ik ga er van uit dat het is aangelegd na afloop van het beleg.[8] Vast staat in elk geval dat het kanaal in 1677 gereed was. De Franse militaire ingenieur De Rougon voerde namelijk in dat jaar met behulp van het kanaal een proef-inundatie uit van het vestingfront buiten de Boschpoort en toonde zich tevreden over het resultaat.[9]

Afbeelding 8: Plattegrond van het aanvalsfront van 1676. De aanval van Willem III was gericht op de vestingwerken tussen de Lindenkruispoort en de Boschpoort. Bij dit beleg werd de Lindenkruispoort afgesloten en daarna nooit meer geopend. Afbeelding Bibliothèque Nationale de France GeD2830.

Het kanaal werd aangelegd in de korte Franse bezettingsperiode die begon met de val van de stad in juni 1673 en eindigde met de Vrede van Nijmegen in 1678. In die vijf jaar hebben de Fransen met herstel- en verbeterwerkzaamheden hun stempel gedrukt op de vestingwerken van Maastricht. De Franse vestingbouwer Sebastien le Prestre de Vauban (1633 – 1707) heeft in die periode plannen ontworpen voor de verbetering van de vesting. Zijn naam wordt vooral in verband gebracht met de verbetering van de inundatie in het zuidelijke vestingfront, maar het lijkt waarschijnlijk dat ook het Jekerkanaal dat diende voor de verbetering van de inundatie van het noordelijke front uit zijn koker is gekomen.

Er zijn tot nog toe helaas geen ontwerptekeningen of verslagen betreffende de aanleg van het kanaal aangetroffen.

Het ´secreet´ bij de Brusselsepoort

In 1728 geeft het stadsbestuur van Maastricht opdracht tot het bouwen van een toiletgebouw ten oosten van de Brusselsepoort.[10] De aannemer die deze werkzaamheden zal uitvoeren, moet dwars door de hoofdwal en onder de stadsmuur door een afvoerkanaal aanleggen dat loost op het Jekerkanaal. De toiletten zijn duidelijk bedoeld voor de nieuw gebouwde barakken ter plaatse die wij kennen als de Brusselse Barakken of de Jekerkazerne. Het afvoerkanaal wordt 215 voet lang en krijgt over die lengte een verval van 41 voet. De aannemer moet het afvoerkanaal door de wal heen ´mineren´, hetgeen betekent dat het ondergronds moet worden uitgegraven en vervolgens in metselwerk gebracht. Tot het werk behoort ook het aanleggen van een waterput, eveneens voor de Brusselse Barakken.

Bij het bestek hoort een tekening met plattegrond en doorsneden waarop wat meer informatie wordt gegeven. Zo lezen we daar dat ´het secreet alwaer men des noots sijnde 12 gelijck hunne behoeft kan laten doen´. Om dit mogelijk te maken lijkt het gebouwtje te zijn voorzien van een lange bank.

Afbeelding 9: De tekening die hoort bij het bestek uit 1728. Het bovenste deel is een doorsnede door de stadsmuur en -wal ten oosten van de Brusselsepoort. Geheel links in die doorsnede is het Jekerkanaal te zien. Onderaan de tekening, boven de tekst staat een plattegrond, waarop ook geheel links het Jekerkanaal is aangesneden bij de letters A A. Afbeelding HCL Tekeningen en prenten GAM 1061.

De buskruitramp van 1761

In de nacht van 20 op 21 december 1761 vindt in Maastricht een grote buskruitramp plaats. Een kruitmagazijn dat zich onder de stadswal bij de kat Brandenburg, tussen de Tongerse- en Brusselsepoort bevond, vliegt door onvoorzichtig handelen van een aantal kruitdieven de lucht in. De schade aan de vestingwerken en in de stad zelf is enorm. Naar de hoofdpersoon van het drama, de diefachtige kanonnier Abraham van Citters, wordt de in muur en wal ontstane bres Abrahamslook genoemd. Het inundatiekanaal dat ter plaatse van de explosie onder de bodem van de gracht ligt, loopt ernstige schade op door de druk.

Een zekere J.H. Lappé, onderluitenant van de artillerie, maakt op 29 mei 1762 een tekening waarin hij de situatie vóór de ramp, vlak na de ramp en na het definitieve herstel laat zien. Op de drie plattegrondjes is het inundatiekanaal ingetekend.

Afbeelding 10: De tekening van onderluitenant Lappé, gemaakt in 1762 nadat de schade van de buskruitramp was hersteld. Afbeelding Universiteit van Leiden, Collectie Bodel Nijenhuis P49N25.
Afbeelding 11: Detail uit de tekening van J.H. Lappé. Dit deel geeft de situatie weer zoals die bestond vóór de buskruitramp. Het inundatiekanaal is met de letter x gemarkeerd.
Afbeelding 12: Detail uit de tekening van J.H. Lappé. Hij laat hier een plattegrond zien van de situatie zoals die was nadat er tijdelijke noodvoorzieningen waren aangebracht om de verdedigbaarheid van de bres veilig te stellen. Ook hier is het inundatiekanaal aangeduid met de letter x.
Afbeelding 13: Detail uit de tekening van J.H. Lappé. Deze plattegrond geeft de situatie weer na het definitieve herstel van de vestingwerken rond de kat Brandenburg (D). Interessant detail op deze plattegrond is het feit dat het herstelde Jekerkanaal dat oorspronkelijk onder het midden van de gracht en vóór de hoofdwal langs liep, nu door de gewijzigde structuren gedeeltelijk onder de hoofdwal terecht is gekomen. Overigens zijn de Brusselse barakken (N) wel ingetekend evenals een waterput (6). Het in 4.5. behandelde secreet ontbreekt op deze plattegrond.

De rol van het inundatiekanaal tijdens belegeringen

Na de bouw van het inundatiekanaal zijn er nog enkele belegeringen geweest. Allereerst is daar de belegering van 1748 in het kader van de Oostenrijkse Successie Oorlog. Die belegering werd een jaar eerder voorafgegaan door de Slag bij Lafelt waarbij het eigenlijk ook al draaide om de vesting zelf. Deze periode is uitzonderlijk goed gedocumenteerd en is in de jaren 1997-1998 uitgebreid bestudeerd vanwege de 250-jarige herdenking.[11] Militair gouverneur Hobbe baron van Aylva heeft minutieus verantwoording afgelegd over de maatregelen die hij heeft getroffen om de vesting tegen de Fransen te verdedigen. Ondanks deze uitgebreide documentatie is er voor zo ver nu bekend geen woord gewijd aan de inundatie van de beide lage fronten en dus ook niet aan het gebruik van het Jekerkanaal. Een mogelijke verklaring hiervoor is het slechte weer tijdens de belegering, het heeft toen veel geregend en het waterpeil in de Maas was hoog.[12] Het is goed denkbaar dat door deze hoge waterstand de inundatie direct vanuit de Maas makkelijk tot stand kon worden gebracht en het Jekerkanaal niet in gebruik werd genomen.

Er zijn verder ook geen beschrijvingen bekend van het inzetten van het Jekerkanaal tijdens de Franse aanval van 1793, tijdens de belegering van 1794 en tijdens de Belgische Opstand en blokkade van de vesting in de periode 1830-1839.

Afbeelding 14: Op deze plattegrond van de belegering van 1748 zijn de inundaties blauw ingekleurd. Tussen de Jeker en de Tongersepoort lijkt de gracht echter droog te zijn gebleven. Dat zou er op kunnen wijzen dat het Jekerkanaal niet werd ingezet om de inundatie aan de noordzijde (hier rechts) tot stand te brengen. Afbeelding RHCL Tekeningen en prenten GAM 169.

Verdere vermeldingen tot aan de opheffing van de vesting

Het staat vast dat het Jekerkanaal in de tweede helft van de achttiende eeuw gedurende enige tijd regelmatig werd doorgespoeld. Hier wordt namelijk melding van gemaakt in het garnizoensboek van het korps ingenieurs in de vesting. Onder dagelijkse voorvallen lezen we dat in 1774, 1779, 1780, 1785 en 1787 ´ Het canaal onder de Capitaale Gragt van de Tongersepoort naar het Linde Cruys gespoeld´ werd.[13]

Op 1 juli 1815 schrijft graaf Johannes van den Bosch[14] een notitie aan koning Willem I onder andere over de inundatie van het Bossche Front.[15] Hij kreeg de opdracht om verslag uit te brengen over de toestand van de vesting. Hij plaatst zijn verhaal met aanbevelingen tegen de achtergrond van de moderniseringsplannen voor dit vestingfront, die uiteindelijk zouden leiden tot de aanleg van de Nieuwe Bossche Fronten in de jaren 1816-1822. Van den Bosch wil zijn koning geld laten besparen door te beredeneren dat het front ook goed kan worden verdedigd zonder een volledig nieuwe gordel van vestingwerken te bouwen. Hij heeft een proef gedaan met de inundatie van het Bossche Front en is uiterst tevreden over het resultaat. Wel wijst hij er op dat het inundatiekanaal naar zijn mening een te beperkte capaciteit heeft. In plaats van dat kanaal zou er weer een cunette in de hoofdgracht moeten komen. Die zou dan ook in de verdedigbaarheid van het Hoge Front een rol van betekenis kunnen gaan spelen. Tot uitvoering van dit plan is het niet gekomen en zoals we weten zijn de Nieuwe Bossche Fronten er wel gekomen.

Dit verhaal staat tamelijk haaks op dat van luitenant-kolonel ingenieur Van Ingen (1775-1827) in zijn ´Renseignementen over Maastricht opgemaakt in het jaar 1814´.[16] Van Ingen geeft aan dat het water van de Jeker kan worden gebruikt voor de inundatie van de grachten buiten de Sint-Pieterspoort en de Boschpoort. Het water kan volgens hem niet hoger worden gebracht dan het water van de Maas omdat de ´bodem der grachten kiezelgrond is, die altoos filtreerd´. Van Ingen noemt de ingang van het inundatiekanaal een ´duiker gelegen in de kapitale gracht links de Tongersche poort aan den ingang van het groote riool ..´.

Sloopbestek nummer 5

De vesting Maastricht werd opgeheven in het jaar 1867 en al vrij snel daarna werd een aanvang gemaakt met de afbraak van bepaalde delen van het verdedigingsstelsel. Deze afbraak werd door het Ministerie van Financiën in dertig sloopbestekken aanbesteed en de werkzaamheden stonden onder leiding van ingenieur F.W.J. van Gendt (1831-1900).[17]

In sloopbestek nummer 5 dat op 20 juni 1868 werd aanbesteed, komt het Inundatiekanaal ter sprake.[18] Het bestek handelt over het vullen van de droge gracht tussen de Tongersepoort en de kat Hoog Frankrijk. Dat is precies de gracht waaronder het inundatiekanaal zich bevindt. Slechts het deel van het kanaal waar zich de inlaat bevindt aan de zuidzijde van de Tongersepoort valt buiten dit bestek. In paragraaf 1 van het bestek krijgt de aannemer de opdracht de grond bij het einde van het Jekerkanaal onder een helling van 1[19] op te zetten en de teen van het talud met het uiteinde van het kanaal in lijn te brengen. In paragraaf 21 wordt verder bepaald dat het talud van de aanvulling bij het einde van het Jekerkanaal met graszoden wordt bekleed. In feite krijgt de aannemer hiermee opdracht ervoor te zorgen dat de uitstroomopening van het aquaduct vrij blijft. In paragraaf 22 lezen we dat de zeven op het Jekerkanaal gemetselde kokers moeten worden opgetrokken tot op 1.50 meter onder het niveau van de aanvulling en dat ze bovenop die ophoging moeten worden afgesloten met een gewelf met twee kruisende bogen. Waar eventueel nog ongeschonden dekstenen van die kokers aanwezig zijn, mogen die worden hergebruikt en in dat geval moet de koker tot op 0.70 meter onder het vlak van aanvulling te worden opgemetseld. Ik ga er van uit dat daardoor alle kokers zich uiteindelijk ongeveer 0.70 meter onder het niveau van aanvulling zullen bevinden.

Dit alles lijkt er op te wijzen dat het Jekerkanaal medio 1868 nog intact wordt gehouden omdat het nog een functie heeft. Mogelijk heeft dit ook te maken met het privaat van de Brusselse barakken dat volgens paragraaf 3 van het bestek behouden moet blijven. Zoals we eerder zagen, kreeg dit toiletgebouwtje in 1728 een afvoer die op het kanaal werd aangesloten.

Op de situatie- en profieltekeningen die bij dit bestek horen, is het Jekerkanaal niet ingetekend evenmin als de genoemde kokers. Slechts de uitgang van het kanaal bij de kat Hoog Frankrijk kan worden bepaald doordat vanaf dit punt midden in de gracht een cunette is ingetekend. Het lijkt er op dat de uitgang van het kanaal enkele meters ten noordwesten van de muurtoren bij de kat is gelegen.

Afbeelding 15; Detail uit de plattegrond bij bestek nr 5. Aan het einde van de grijs ingekleurde vulling van de gracht ongeveer in het midden van de afbeelding, gaat deze over in een smalle strook grijs die erop wijst dat hier nog een verdieping of cunet aanwezig was. De overgang markeert de plek waar de uitstroomopening was gesitueerd. Rechts beneden het Lindenkruis en in het midden de kat Hoog Frankrijk.

De riolenkwestie

Het voortbestaan van het Jekerkanaal leidt in de jaren 1868 en 1869 tot enige correspondentie tussen het rijk en de gemeente. Het blijkt dat in die tijd een aantal riolen loost op de stadsgracht. Dat betreft onder andere riolen aan het einde van de Capucijnenstraat en de Maagdendries en het riool van de gemeentelijke gasfabriek. Het lijkt er op dat de door de riolen afgevoerde stoffen ´thans niet van natura door de gracht kunnen afstroomen´. Dat heeft te maken met ophogingen in die gracht tussen de monden van de riolen en de Zuid-Willemsvaart. Om die reden wenst de gemeente het Jekerkanaal in stand te houden zodat de gracht met behulp van Jekerwater kan worden gespoeld.

Afbeelding 16: Plattegrond riolen Capucijnenstraat en omgeving in 1862. Het riool gaat aan de rechterzijde door de hoofdwal en stadsmuur en loost op de stadsgracht. Afbeelding RHCL, GAM Riolen, H28.

Die wens heeft consequenties voor de op handen zijnde sloop van de Boschpoort. Voor de afvoer van het (riool)water zal dan onder de geplande veertig meter brede baan buiten de poort een duiker moeten worden gebouwd. Om vertraging in de planning van de sloop te voorkomen, doet het rijk de gemeente het aanbod de riolen aan te sluiten op het hoofdriool onder de Boschstraat. De helft van de daarmee gemoeide kosten zijn dan voor de rijksoverheid. Het rijk stelt dat ´te eeniger tijd waarschijnlijk tot de vernietiging van het onderaardsche Jekerkanaal in ´t belang der ontmanteling zal moeten worden besloten´. Voordat dit gebeurt, wil men ook al vanwege de volksgezondheid de situatie in de gracht tussen Lindenkruis en Boschpoort verbeteren. Daaraan wordt nog toegevoegd dat men niet verwacht dat ook ´door eene veelvuldige spuijing´ de toestand wezenlijk zou verbeteren en dat het belang van de molenaars in de stad zich daar bovendien tegen zou verzetten.

De stadsbouwmeester laat daarop weten dat hij al eerder had gepleit voor de aanleg van de bedoelde rioolaansluiting. Hij maakt zich echter nog steeds zorgen over het verval van dit nieuwe riool en pleit ervoor het Jekerkanaal te verlengen tot aan het riool van de Capucijnenstraat en zo de mogelijkheid te behouden het riool door te spoelen. Ook stelt hij voor het Jekerkanaal vanaf de inlaat bij de Tongersepoort te verlengen tot aan de Jeker zelf.

Hoe deze discussie verder verlopen is, is op dit moment nog niet duidelijk. Wat wel vast staat, is dat er geen verlenging van het Jekerkanaal tot stand is gekomen, noch aan de inlaatkant, noch aan de uitlaatzijde.[20]

Afbeelding 17: Doorsnede door het riool in de Capucijnenstraat in 1862. Goed is te zien dat dit riool aan de rechterkant van de tekening door de stadsmuur en -wal loopt en loost op de stadsgracht. Afbeelding RHCL, GAM Riolen, H28.

Sloopbestek nummer 21

Dit bestek wordt aanbesteed in 1874 en betreft het slechten van de hoofdwal vanaf de Capucijnenstraat in noordoostelijke richting tot aan de westelijke begrenzing van het terrein van P. Regout.[21] Tevens gaat het over het slechten van de tenaille die hier vóór de hoofdwal ligt en over het maken van riolen. Uit de beschrijving van het bestek en uit de bijbehorende tekeningen blijkt dat de aannemer alles diende te egaliseren, dat wil zeggen de wallen afgraven en de grachten vullen. Door de uitvoering van deze werken, komt er een einde aan de mogelijkheid water via de hoofdgracht af te laten lopen. Die gracht wordt immers volledig opgevuld. In het terrein worden drie riolen aangelegd waarvan er twee in het verlengde van Capucijnenstraat en Andriespark verlopen. Het derde riool verbindt de beide andere en loopt vervolgens in noordoostelijke richting naar het terrein van Regout. Het riolenstelsel loost uiteindelijk op de Zuid-Willemsvaart.

Dit betekent ook dat het Jekerkanaal niet op deze riolen wordt aangesloten en ook niet meer nodig is voor het spoelen van de grachten.

Afbeelding 18: Plattegrond behorend bij sloopbestek nummer 21. De te bouwen riolen zijn met dikke zwarte lijnen ingetekend. Duidelijk is te zien dat het riool aan het einde van de Capucijnenstraat wordt verlengd en daardoor niet meer op de inmiddels geëgaliseerde hoofdgracht loost.

Sloopbestek nummer 27

Door middel van dit bestek wordt het verder slechten geregeld van de hoofdwal tussen het uiteinde van de Capucijnenstraat en de voormalige Brusselsepoort en het maken van een aantal wegen.[22] Het bestek zal op 21 december 1876 worden aanbesteed. In het bestek wordt niet expliciet gesproken over de uitlaatopening van het inundatiekanaal die zich binnen de contouren van de te egaliseren terreinen moet bevinden. Door het vullen van de gracht en het verder egaliseren van het terrein, moet die uitlaatopening nu definitief onder de grond zijn verdwenen. Op de plattegrond bij dit bestek lijken in blok C en bij de doorsnedes 21-22 en 23-24 (zie afbeelding) nog delen van wal, walmuur en gracht aanwezig te zijn. Doordat de Capucijnenstraat inmiddels is verlengd tot aan de singelweg (Statensingel), vormt het restant van de gracht hier een soort van geïsoleerde bak. Het is goed voorstelbaar dat de uitlaatopening van het kanaal zich nog in het meest westelijke (op de tekening links) deel van die bak bevond.

Afbeelding 19: Detail uit de plattegrond bij bestek nummer 27. Hierop is te zien dat een deel van de hoofdwal en -gracht moeten worden geëgaliseerd.

De inlaatopening

Wat er gebeurd is met de inlaatopening en wanneer deze onder de grond verdween, is op dit moment niet exact bekend. Vast staat wel dat de gracht voor de stadsmuur vanaf waterpoort De Reek tot aan de Tongersepoort op enig moment is gevuld met grond. Die werkzaamheden zijn echter niet uitgevoerd in het kader van de ontmanteling, maar waarschijnlijk pas enkele decennia later door de gemeente bij de uitbreiding van het stadspark. Mogelijk gebeurde dit in de periode 1918-1920 toen in deze omgeving ook de berenkuil werd aangelegd.[23]

Afbeelding 20: Een schilderij van Theodor Schaepkens met als titel ´Sluis bij de Tongersepoort Maastricht´, geeft mogelijk de inlaatopening in romantisch vervallen toestand weer. Bonnefantenmuseum objectnummer 1000988.

Het onderzoek in 1943

In de Tweede Wereldoorlog werden de kazematten, het stelsel van oude mijngalerijen van de voormalige vesting, ingericht tot schuilgelegenheid voor de bevolking.[24] Het grote succes van deze ondergrondse schuilgelegenheden, leidde ertoe dat in 1943 een comité werd opgericht om het inundatiekanaal op te sporen met de insteek te onderzoeken of het ook zou kunnen worden ingezet als schuilgelegenheid voor de bevolking. Het comité dat bestond uit dr. A. Kessen[25], Ir. D.C. van Schaïk[26] en dhr. W. de Ras[27], wendde zich op 17 juli 1943 tot de burgemeester met de optimistische inschatting dat het kanaal schuilgelegenheid zou kunnen bieden aan vier- tot vijfduizend inwoners. Voor het uitvoeren van een aantal ´proefgravingen´ vragen de heren voorlopig een bedrag van fl 500,–. Na een aanvankelijke afwijzing op 26 juli volgt er tien dagen later toch een gunstige beslissing en krijgt dr. Kessen het advies zich in verbinding te stellen met de directeur gemeentewerken die de leiding over het onderzoek op zich zal nemen. De heer De Ras kan vervolgens op 1 september 1943 melden dat het kanaal de dag ervoor op een diepte van negen meter is aangetroffen op een plek buiten de Tongersepoort. Er is een toegang tot het kanaal gemaakt ´vlak voor de rechtsche Bastion van de Tongersche Poort aan de buitenzijde van de stad´. Hij meldt dat het kanaal 1.10 meter breed en 1.70 meter hoog is. Verder onderzoek zal worden uitgevoerd met behulp van een zuurstofmasker.[28] Louis Morreau schrijft dat er eerst tevergeefs op de Calvarieweide is gezocht onder andere met de wichelroede en dat men aan de voormalige Tongersepoort meer geluk had.[29]

Het onderzoek leidt er uiteindelijk toe dat men moet vaststellen dat het kanaal niet geschikt is om als schuilkelder te worden gebruikt. Op ongeveer honderd meter van het beginpunt nam de hoogte namelijk af tot ongeveer 1.40 meter.[30] Dit werd veroorzaakt door een ´breierige massa slik … op den bodem van het kanaal´.[31]

Het comité weet er wel voor te zorgen dat op de gemaakte toegang betonringen en een deksel zijn geplaatst om het mogelijk te maken in de toekomst verder onderzoek naar het kanaal te doen. Dit laatste leidt wel tot een overschrijding van het toegekende budget van 500,– met 135,40.

De chef van de afdeling financiën van de gemeente geeft de burgemeester dan het advies de heer Kessen ernstig op zijn tekortkoming te wijzen omdat het gebruikelijk is dat extra budget eerst wordt aangevraagd voordat het wordt besteed.[32]

Kennis over de locatie van de in 1943 gemaakte toegang in betonringen is helaas verloren gegaan en alle bij het onderzoek direct betrokkenen zijn inmiddels overleden. De beschrijving van de plaats van die toegang is ook niet helemaal helder. In de vestingbouw is rechts en links altijd geredeneerd vanuit de stad. De rechter toren (´bastion´) bevindt zich in dat geval onder het wegdek. Het lijkt echter logischer dat er in 1943 is gegraven in het Aldenhofpark en dat men destijds rechts en links vanaf de buitenkant van de stad heeft benoemd.[33]

Afbeelding 21: Een van de krantenartikelen uit 1943 waarin de herontdekking van het inundatiekanaal wordt vermeld.

Constructie

Van het Jekerkanaal zijn geen bouwtekeningen overgeleverd, de enige afbeelding waarop een doorsnede door het kanaal te zien is, behoort bij het verhaal van het secreet. De onderzoekers in 1943 hebben vastgesteld dat het kanaal volledig in baksteen is uitgevoerd en 1.10 meter breed en 1.70 meter hoog is. De lengte is ongeveer 1160 meter.

Op het kanaal stonden een aantal gemetselde kokers. Morreau noemt er drie in de nabijheid van de Brusselsepoort en in sloopbestek 5 worden er 7 genoemd.

Afbeelding 22: De Brusselsepoort gezien vanuit de stadsgracht en vanuit het zuiden op een tekening van Jan Brabant. Het is zeer waarschijnlijk dat de donkere ovale schaduw in de gracht die hier als ´put´ wordt aangeduid in werkelijkheid één van de zeven kokers is die op het inundatiekanaal stonden. RHCL Tekeningen en prenten GAM 1435, achterzijde.

De inlaat aan de zuidzijde van de Tongersepoort werd gevormd door een duiker met een schuif of sluisdeur. De uitlaat ten noordoosten van de kat Hoog Frankrijk had een stortebed.[34]

Van inlaat en uitlaat zijn verder geen technische gegevens bekend. Ze zijn wel op tekeningen afgebeeld.

Afbeelding 23: Dit is mogelijk de uitmonding van het inundatiekanaal in de hoofdgracht in de nabijheid van de kat Hoog Frankrijk omstreeks 1860. Tekening Alexander Schaepkens . RHCL Tekeningen en prenten GAM 955.
Afbeelding 24: De Tongersepoort in 1867, tekening Jan Brabant. Rechts voor de poort is de inlaat van het inundatiekanaal zichtbaar. HCL Tekeningen en prenten GAM 1425.

Ligging

Het inundatiekanaal heeft zijn inlaatopening ongeveer midden in de gracht ten zuiden van de zuidelijke toren van de Tongersepoort. Vanaf hier volgt het kanaal de droge gracht in de richting van de Brusselsepoort en vervolgens in de richting van de kat Hoog Frankrijk alwaar zich de uitlaatopening bevindt. Omdat het kanaal de gracht en stadsmuur volgt, zijn er in het verloop ervan op plattegronden enkele hoeken of knikken ingetekend.

Discussiepunten

Ten aanzien van het verloop van het inundatiekanaal zijn er twee discussiepunten.

Het eerste punt betreft het verloop van het kanaal in de omgeving van de kat Brandenburg. Naar mijn mening is met de eigentijdse plattegrondjes van luitenant Lappé aangetoond dat het kanaal daar zijn oorspronkelijke tracé heeft behouden en daardoor onder de nieuwe uitbouw van de stadsmuur ter plekke terecht is gekomen.

Een tweede punt betreft het verloop van het kanaal bij Brusselsepoort/bastion Brussel. Op de meeste plattegronden volgt het kanaal het verloop van de oorspronkelijke stadsmuur en niet de contouren van het bastion Brussel. Slechts op één plattegrond wordt aangegeven dat het kanaal de contouren van het bastion zou volgen. Ik ga er van uit dat het kanaal het tracé van de tweede stadsmuur volgt en niet de contouren van bastion Brussel.

We moeten in dit verband bedenken dat het betreden van het inundatiekanaal ook in de tijd dat dergelijke plattegronden werden vervaardigd niet vanzelfsprekend is geweest. Vanwege het feit dat op minstens één plek een riool op het kanaal loosde, zal dat ook niet echt aantrekkelijk zijn geweest. Dat zal ongetwijfeld invloed hebben gehad op de kwaliteit van de plattegronden.

Een ander punt van discussie vormt het aquaduct dat zich in de inspringende hoek tussen de bastions Holstein en A bevindt. De uitgang van dit aquaduct werd in 2017 in het kader van de werkzaamheden aan de verbinding tussen de Linie van Du Moulin en de Nieuwe Bossche Fronten bloot gelegd en beschreven.[35] Bij de beschrijving van deze ´ontdekking´ lijken de auteurs uit te gaan van de veronderstelling dat er een rechtstreekse verbinding zou hebben bestaan tussen de aangetroffen uitstroomopening en het Jekerkanaal. Een bij de beschrijving gevoegde plattegrond lijkt dit verder te bevestigen. Bij de uitlaatopening is een uit natuurstenen blokken bestaand stortebed aangetroffen en de auteurs poneren de veronderstelling dat er boven de uitgang een sluitsteen met daarop het jaartal 1818 moet hebben gezeten. Het is onduidelijk waarop de veronderstellingen van de auteurs zijn gebaseerd.De geruchten over een rechtstreekse verbinding vanaf dit punt naar het begin van het Jekerkanaal worden verder in de hand gewerkt doordat er iemand -zonder toestemming- naar binnen is gegaan en daarbij de indruk heeft gekregen dat het een ´oneindig´ doorlopend kanaal zou zijn.

Voor zo ver de kennis nu reikt, eindigde het Jekerkanaal in een uitstroomopening met stortebed in de nabijheid van de kat Hoog Frankrijk. Vanaf dat punt was er een waterbouwkundig stelsel bestaande uit sluisjes, beren, duikers en aquaducten waarmee de inundatie voor het Bossche Front in meerdere fases tot stand kon worden gebracht. Het aquaduct dat eindigde in de genoemde inspringende hoek, vormde een afzonderlijk onderdeel van dit stelsel.

Bij mijn onderzoek heb ik geen concrete aanwijzingen kunnen vinden die er op wijzen dat het Jekerkanaal zou zijn verlengd tot in de gracht vóór bastion A. Er is wel diverse malen aangedrongen op het verlengen van het kanaal, maar die aanbevelingen hebben in alle gevallen en voor zo ver bekend niet eens de tekentafel gehaald.

Afbeelding 25: Detail van een plattegrond van de Nieuwe Bossche Fronten omstreeks 1820. Rechts beneden bevindt zich de stadsgracht vóór de tweede stadsmuur. In deze gracht stortte het Jekerkanaal zijn water in eerste instantie. Door midden van een beer vóór het Lindenkruis werd het water hier opgestuwd. Van daaruit kon het via het aquaduct gemarkeerd met 1 worden gebracht naar de gracht vóór de tenaille en vervolgens van daaruit via aquaduct 2 naar de kapitale gracht van de Nieuwe Bossche Fronten. In het kader van de inundatie van deze opeenvolgende grachten is de veronderstelling dat er sprake zou zijn geweest van één ononderbroken kanaal niet handig.
Afbeelding RHCL. RAL K187 1

Jos Notermans



Voetnoten:

[1] Emile Ramakers, Historische atlas van Maastricht, Amsterdam 2005, hierin 1. De ligging van Maastricht, 6-7.

[2] Dit is in de praktijk te ervaren als men bijvoorbeeld vanaf de Markt de Grote Gracht en de Brusselsestraat op gaat.

[3] Bij deze beschrijving ga ik uit van de vesting die aan de binnenzijde wordt begrensd door de tweede middeleeuwse stadsmuur.

[4] L.J. Morreau, Bolwerk der Nederlanden, Assen 1979, Assen 1979 (Bolwerk), hierin hoofdstuk X Het water als verdedigingsmiddel, 257-266.

[5] Bolwerk 262

[6] Plattegronden waarop de cunette is ingetekend, zijn  o.a.:

RHCL Tekeningen en prenten GAM inv nr 1122, plattegrond van Matthias Merian, 1641;

RHCL Tekeningen en prenten LGOG inv nr 1070, plattegrond van Johannes Bleau, 1649.  

[7] L.J. Morreau, Verslag over de van 12 tot 26 april verrichte onderzoekingen betreffende de verdedigingswerken van de voormalige vesting Maastricht in het archief van de ´Service Historique´van de Franse Generale Staf te Vincennes-Parijs en in archief en bibliotheek van de Section Technique du Génie te Parijs, 10 (Morreau Vincennes).

[8] Jos Notermans, De vesting onder Frans bewind (1673-1678), in Bordaz 0. et al. D´Artagnan gevallen vóór Maastricht, Maastricht 2003, 290-293.

[9] Morreau Vincennes, 10.

[10] RHCL, Indivieze Raad van Maastricht, 20.001A inv. nr. 271, 25-30.

[11] Bij die herdenking verschenen in de reeks Maastrichts Vierkant de boeken ´De Slag bij Lafelt om Maastricht´ en ´Thans bonst het grof geschut … De verovering en bezetting van Maastricht in 1748´.

[12] Jos Notermans, Grof geschut in en rond Maastricht in 1748, in: Daenen J. e.a. Thans bonst het grof geschut, Maastricht 2001, 89-90.

[13] RHCL, 07.E01 Oud Militaire Archieven, inv. nr. 1.

[14] Johannes van den Bosch was op dat moment kolonel en chef-staf van luitenant generaal De Constant Villars die op dat moment bevelhebber in de vesting Maastricht was.

[15] Oud Militaire Archieven, inv. nr. 5.

[16] W.L. van Ingen, Renseignementen over Maastricht, opgemaakt in het jaar 1814. Transscriptie van originele document in Nationaal Archief aanwezig in collectie Morreau.

[17] Zie: https://vestingmaastricht.nl/de-sloopbestekken-van-de-vesting-maastricht-1867-1878/

[18] Bestek en voorwaarden wegen het vullen van de drooge gracht tusschen de Tongersche poort en de kat Hoog-Frankrijk in verband met de slechting van den hoofdwal langs dit gedeelte der vesting. Nationaal Archief, Commissie der Koninklijke Academie van Wetenschappen voor de Overblijfselen der Oude vaderlandsche kunst, inv no 2.

[19] Er is dus sprake van een flauwe helling vanaf de bovenkant van de uitlaat naar het niveau van vulling van de gracht voorbij de kat Hoog Frankrijk in zuidwestelijke richting.

[20] De correspondentie betreffende de riolen bevindt zich in een uit fotokopies bestaand archiefje dat door Rob van der Heijden werd aangelegd over de opheffing van de vesting en dat door hem aan mij is overgedragen. De kopies zijn in dit archiefje op jaar en maand gerangschikt.

[21] Bestek en voorwaarden wegens het slechten van een deel van den hoofdwal gelegen tusschen de westelijke grenslijn van het erf van den heer P. Regout en de Capucijnenstraat, het afgraven van de daarvóór liggende tenaille en het maken van riolen. HCL, RAL PA 10445.

[22] Besten en voorwaarden wegens het slechten van den hoofdwal, tusschen het verlengde der Capucijnenstraat en de voormalige Brusselsche poort, met het maken en bepuinen van een hoofdweg en drie verbindingswegen. HCL, GAM Gemeente Modern Archief Secretarie Vestingwerken 1866-1869, correspondentie inv nr 4.

[23] Jac van den Boogard, Van groene plaetssche tot groene long, in: Stadspark Maastricht, Maastricht 2012, 37.

[24] Voor een uitgebreide beschrijving van het gebruik van de kazematten als schuilgelegenheid is te raadplegen: Paul Bronzwaer en Jos Notermans, Schuilen in Maastricht 1940 – 1945 (Maastricht 2019) 34-43.

[25] A. Kessen (1904-1960) was in die tijd gemeente-archivaris/bibliothecaris.

[26] Ir. D.C. van Schaïk (1888-1972)  is vooral bekend als pionier op het gebied van onderzoek naar de Sint-Pietersberg en zijn mergelgroeven.

[27] Voor een beknopte biografie van ingenieur De Ras zie: In memoriam W.H.B. de Ras in Om de Vesting 2e jaargang (1987), 48.

[28] Correspondentie van het comité met de burgemeester dd 17 juli 1943, 26 juli 1943, 5 augustus 1943, 2 september 1943, aanwezig in dossier Inundatiekanaal van Ir. De Ras (JN)

[29] Archiefje Morreau, dossier 29 (JN)

[30] Brief van Ir. De Ras aan voorzitter monumentencommissie 27 september 1943.

[31] Dr. A. Kessen, Een ondergronds inundatiekanaal te Maastricht. In: De Maasgouw 1944, 10-12.

[32] Nota van chef financiën voor de burgemeester dd 12 november 1943.

[33] In het dossier De Ras bevinden zich enkele plattegrondjes waarop het inundatiekanaal is ingetekend. Op geen van die plattegrondjes is de plaats van de in 1943 gemaakte toegang gemarkeerd.

[34] Bolwerk 257-259 en 262-263.

[35] Ineke de Jongh en Eline Amsing, Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek naar de vestingwerken van Maastricht, In: Jaarboek Nederlandse Archeologie 2017, Vught 2018, 99-100.

Meld u nu aan voor onze nieuwsbrief

Aanmelden