Deze tekst werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Om de Vesting in 2005
Omstreeks 1875 lag de Helpoort in een niet erg aantrekkelijke uithoek van de stad. De Helstraat –nu Sint-Bernardusstraat geheten- liep vlak buiten de poort dood. Rechts buiten de poort bevond zich het gemeentelijke slachthuis. De papiermolen die we tegenwoordig ‘Pesthuis’noemen, lag er waarschijnlijk verlaten bij. De poort zelf straalde een zekere robuuste monumentaliteit uit, maar het gebouw had allerminst de uitstraling die het tegenwoordig heeft. De onderbouw van beide poorttorens was tot op een hoogte van enkele meters voor een belangrijk deel aan het zicht onttrokken. Voor de rechter of westelijke poorttoren zorgde daar een muur voor die het terrein van het slachthuis afsloot. De linker of oostelijke toren ging gedeeltelijk schuil achter de wallen van de vesting. Die aarden wallen lagen achter de stadsmuur die vanaf de Onze-Lieve-Vrouwewal ononderbroken door liep tot aan het rondeel De Vijf Koppen.
Het poortgebouw zelf was lange tijd in gebruik geweest als kruitmagazijn voor het garnizoen. [1] De ruimte boven de poortdoorgang was voor dat doel voorzien van een zwaar gewelf. De voor- en achtergevel waren volledig gesloten, alleen aan de stadskant was een vierkant luik aangebracht waardoorheen het buskruit getransporteerd kon worden. Bovenop de wal, iets ten noordoosten van het poortgebouw, bevond zich een klein wachthuis, bedoeld om het kruitmagazijn te bewaken.
In de jaren 1875 – 1911 ondergingen de Helpoort en haar omgeving een ingrijpend veranderingsproces. Zowel de poort als de omgeving gingen ‘op de schop’, waardoor de situatie ontstond die eigenlijk tot op de dag van vandaag in stand wordt gehouden. In het veranderingsproces dat 31 jaar in beslag nam, is een aantal fasen te onderscheiden, waarbij eerst de poort zelf en daarna de omgeving onder handen werd genomen.
De situatie in 1875
De Helpoort was op 26 maart 1868 van het ministerie van Oorlog overgedragen aan Financiën waar het gebouw onder beheer van Domeinen kwam. Hiermee kwam tevens definitief een eind aan het gebruik als kruitmagazijn. Een nieuwe bestemming ontbrak en ook onderhoud werd niet verricht. De Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, de nog jonge organisatie voor monumentenzorg, waar de Maastrichtenaar Victor de Stuers op dat moment secretaris van was, vestigden in 1874 de aandacht op de poort en lieten weten zich zorgen te maken over de staat van onderhoud en het verval. Hun voorstel was de Helpoort over te brengen naar het departement van Binnenlandse Zaken. Aldus geschiedde en op 26 januari 1875 werd de poort met het naastgelegen open terrein en wachthuis overgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken (Waterstaat).[2] Bij Waterstaat wist men blijkbaar niet zo goed wat men met het monument aan moest. Hoofdingenieur Jan de Kruijff liet namelijk de volgende dag al een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken de deur uit gaan waarin hij instructies voor eventueel onderhoud aan het gebouw vroeg.[3] De minister liet in een memo al snel weten dat hij er inderdaad van uit ging dat Waterstaat zorg zou dragen voor het onderhoud en gaf aan dat hij daartoe concrete voorstellen verwachtte. Hij vroeg tevens een foto van de poort te laten maken en hem daarvan drie exemplaren op te sturen. Op deze memo, afkomstig van de afdeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, schrijft iemand onderaan: ‘Zouden de adviseurs hiervoor niet te gebruiken zijn? De Waterstaat doet het toch niet naar hun zin. En hoe meer werk men hun geeft, des te minder zullen zij ons met zaken vervelen, die hen niet aangaan”.[4] Met ‘adviseurs’ worden hier bedoeld de eerder genoemde Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst.
Hierna is het enkele maanden stil, maar begin juni krijgt de minister negen foto’s, hetgeen doet vermoeden dat er drie verschillende opnames zijn gemaakt, en deelt De Kruijff mede dat er aan de Helpoort aanzienlijke herstellingen nodig zijn. Hij stelt voor een plan voor algeheee herstel te maken en in eerste instantie alleen de meest noodzakelijke herstellingen uit te voeren. Die laatste betreffen het dak, dat in een bouwvallige toestand verkeerde, het voegwerk en de bliksemafleider: totale kosten zestienhonderd gulden.[5] Deze onderhoudswerken werden in de tweede helft van 1875 zeker voor een deel uitgevoerd: ‘leidekker’ Lonussen uit Meerssen en aannemer Reggers uit Maastricht dienden in januari 1876 namelijk hun declaraties in voor een totaalbedrag van vijfhonderd gulden.[6]
Noodmaatregelen
Werd het in eerste instantie noodzakelijke onderhoud vrij vlot uitgevoerd, het totaalplan en de uitvoering daarvan zouden nog enkele jaren op zich laten wachten. De Rijksadviseurs kwamen in juni 1877 met een eerste plan dat in totaal op vierduizend gulden was begroot. Dit plan omvatte onder andere het aanbrengen van een bretèche of mezekauw, de erkerachtige uitbouw boven de veldzijde van de poortdoorgang. Het meest urgente probleem werd gevormd door de druk die het later aangebrachte gewelf op de zijmuren uitoefende. Dat gewelf dat ten behoeve van het kruitmagazijn was gebouwd, diende dan ook onmiddellijk te worden gesloopt. Minister van Binnenlandse Zaken Heemskerk gaf op 20 juni de opdracht dit werk door middel van een onderhandse aanbesteding te laten uitvoeren. De overige werkzaamheden werden doorgeschoven naar het volgende jaar.
De onderhandse overeenkomst werd op 19 juli 1877 gesloten met aannemer F. Wittelings te Maastricht. Hij moest voor een bedrag van 340 gulden het gewelf boven de poortdoorgang slopen en een balklaag en ankers aanbrengen.[7] Rond die balklaag en de ankers zou nog enige discussie ontstaan. Ingenieur De Kruijff liet al op 23 juli weten dat volgens hem de beide zijmuren op drie plaatsen door verankering met elkaar moesten worden verbonden. Het leggen van vloeren had volgens hem geen hoge prioriteit en kon tot later wachten.[8] Ook de vorm van de ankers leidde tot discussie. De Kruijff was ervan overtuigd dat er in de tijd waarin de Helpoort werd gebouwd, geen uitwendig zichtbare muurankers werden toegepast. Toch vond hij ze technisch noodzakelijk. Hij maakte een schetsontwerp voor een anker dat naar zijn mening bij de Helpoort gebruikt zou kunnen worden.[9] De minister liet zich hierover adviseren door P. Cuypers, ‘architect der rijksmuseumgebouwen’. Deze was het in grote lijnen eens met De Kruijff, hij adviseerde alleen de krullen aan de ankers groter te maken en sterker te buigen. Tevens gaf hij nog een advies over de zwaarte van het ijzer.[10] Inmiddels was duidelijk geworden dat er in de oostelijk poorttoren een gat was ontstaan, dat ook in het kader van deze overeenkomst gerepareerd moest worden. Door dit alles moet de uitvoering van de werkzaamheden aanzienlijke vertraging hebben opgelopen. De Kruijff kon namelijk pas op 29 maart 1878 melden dat de werkzaamheden waren voltooid en de betalingsstukken opgestuurd. Hij vroeg bij die gelegenheid tevens of nu ook de overige werkzaamheden aan de Helpoort konden worden uitgevoerd.[11] Op 24 juni 1878 werd het beheer van de Helpoort overgedragen aan de ‘Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz.’ een zekere J. van Lokhorst. Hij kwam eind augustus kwam hij opnieuw met een voorstel het grote werk uit te stellen tot het volgende jaar en in het lopende jaar 1878 slechts enkele hoognodige reparaties te laten uitvoeren voor een bedrag van honderd gulden. Tot die reparaties behoorde onder andere het vervangen van de loden spits die van één van de beide torens verdwenen was.[12] Ook in 1879 zouden nog noodherstellingen worden uitgevoerd. Zo bleek op 3 juli van dat jaar in de westelijke torenkap plotseling een gat van ongeveer één vierkante meter te zitten. De kosten voor de reparatie bedroegen dertig gulden.[13]
Het eerste restauratiebestek
Van Lokhorst ontvouwde in de tweede helft van 1879 zijn plannen voor de Helpoort en kwam in eerste instantie met een begroting van 3.700 gulden. Voor het totaal vernieuwen van de daken was 1.400 gulden nodig. Een complicatie van financiële aard bleek te zijn dat niet het hele bedrag van 3.700 gulden kon worden geboekt op het jaar 1879. De werkzaamheden van het restauratiebestek dat op 18 november in gedrukte vorm verscheen, werden geraamd op 3.600 gulden. Dit lagere bedrag kwam tot stand omdat men er een aantal werkzaamheden niet in had opgenomen. Zo bleef het uitbreken van de gesloten gevel aan stadszijde en het aanbrengen van de mezekauw aan veldzijde voorlopig achterwege. De aanbesteding van de werkzaamheden vond op 15 december plaats en er waren maar liefst elf inschrijvingen. Zeven van die aannemers waren in Maastricht gevestigd, twee in Sittard, één in Valkenburg en één in Hulsberg. De keuze viel op Hubert Habets die met 2.900 gulden als laagste had ingeschreven. Het hoogste bedrag, 4.200 gulden, werd geboden door Cornelis van den Hoof uit Maastricht.[14]
Het bestek omvatte de volgende werkzaamheden:
- herstellen van het buitenwerk van beide torens;
- uitbreken en vernieuwen van 128 traptreden;
- gedeeltelijk uitbreken, bijwerken en invoegen van de vier buitengevels;
- vernieuwen van de schietgaten en lichtopeningen en aanbrengen van nieuwe hardstenen blokken voor de deuren;
- geheel vernieuwen van de kappen op de torens en op het poortgebouw;
- aanbrengen van een dakvenster;
- leggen van balken en vloeren;
- aanbrengen van twee houten trapjes met in totaal zes treden;
- aanbrengen van vier deuren in de op dat moment bestaande deuropeningen;
- aanbrengen van luiken in de drie lichtopeningen in de voorgevel.
Het werk diende op 1 juni 1880 te zijn opgeleverd.[15]
Het wachthuis bij de Helpoort
In diezelfde jaren kwam ook het piepkleine wachthuisje bij de Helpoort in de aandacht. Het rijk wilde dat wachthuis met bijbehorende grond in bruikleen geven aan de gemeente om het te laten bewonen door een politie-agent die dan meteen toezicht op de leegstaande Helpoort kon houden. Directe aanleiding vormde de vernieling van een deel van de pallissaden in de omgeving van de poort in 1879. Het wachthuisje werd evenwel nog bewoond door een weduwe, die twee gulden huur per maand betaalde. Burgemeester en wethouders van Maastricht wisten met haar te regelen dat ze op 5 januari 1880 de sleutels inleverde. Als compensatie betaalde de gemeente haar een bedrag van vijftig cent per week. Pas in maart liet Binnenlandse Zaken vervolgens aan de gemeente weten dat het wachthuis als woning voor een politie-agent beschikbaar kon worden gesteld op voorwaarde dat deze man zich ook zou belasten met ‘de zorg voor de bewaking en het toezicht op de Helpoort’. Inmiddels meldde zich ook een zekere Franciscus Plussie, ‘gepensioneerd Hospitaal geëmployeerde 2e klasse’ uit de Kleine Looiersstraat als kandidaat voor de bewoning van het huisje. De 55-jarige Plussie liet weten het land 27 jaar als militair te hebben gediend en nu te moeten rondkomen van een mager pensioentje. Hij wilde graag met zijn vrouw en twee kinderen in het huisje intrekken en beloofde toezicht op de Helpoort te zullen houden. Zijn verzoek werd door de minister van Binnenlandse Zaken op 5 maart van de hand gewezen.
De gemeente liet korte tijd later weten niet gelukkig te zijn met het gedane aanbod. Het huisje bleek bij inspectie uit slechts één enkele kamer te bestaan en verkeerde in een verwaarloosde en enigszins bouwvallige staat. Het werd niet geschikt geacht als woning voor een gehuwde politie-agent. De suggestie van de gemeente om ter plaatse woonruimte bij te bouwen werd door Binnenlandse Zaken meteen verworpen. Het alternatief van Binnenlandse Zaken was om er dan een ongehuwde agent te laten wonen. Het was inmiddels juli geworden toen de gemeente op haar beurt dit tegenvoorstel weer verwierp met het argument dat een politie-agent doorgaans de hele dag voor zijn werk van huis was en dus het gevraagde toezicht niet kon bieden.
Pas een jaar later kwam de zaak weer in beweging. Burgemeester en wethouders meldden namelijk op 13 mei 1881 dat Hubert Honnef, stadsviller, belangstelling had getoond voor de woning en zich ook bereid had verklaard met inschakeling van zijn gezin de Helpoort te bewaken. Honnef had het wachthuisje bij wijze van proef ook al tijdelijk betrokken en onder toezicht van de politie zijn taak als bewaker van het monument uitgevoerd. Die proef bleek ‘niet mislukt’ te zijn en Honnef kreeg dan ook van de minister van Binnenlandse Zaken de officiële opdracht de Helpoort te bewaken. Als tegenprestatie mocht hij het wachthuis gratis met zijn gezin bewonen. Als bewaker van de Helpoort kreeg hij schriftelijk vastgelegde instructies. Uiteraard stond hierin dat hij toezicht moest houden op de poort, maar ook moest hij het gebouw ‘zindelijk’ houden en werd hij verantwoordelijk gesteld voor alle schade die er aan zou ontstaan. Zijn ‘baas’ was de Rijks Bouwkundige voor de gebouwen van Onderwijs en aan hem moest hij ook alle gebreken aan poort en wachthuis door geven. Honnef mocht de poort zelf niet gebruiken of in gebruik geven aan derden, maar hij moest wel diegenen die de Helpoort wilden bezoeken tussen zonsopgang en zonsondergang toegang verschaffen en de bezoekers begeleiden. Tot slot moest hij erop toezien dat er ‘geen licht noch vuur’ naar binnen werd gebracht en dat er binnen niet gerookt zou worden.[16] Of het nu de bedoeling is geweest dat Honnef geïnteresseerden toegang tot de poort zou verschaffen of alleen mensen die betrokken waren bij het onderhoud en de restauratie, is onduidelijk. Verder valt het op dat het wachthuis wel geschikt geacht werd voor Honnef en zijn gezin en niet voor het gezin van een politie-agent. Dit verschil wordt waarschijnlijk verklaard doordat het beroep van viller of vilder destijds niet bijzonder in aanzien stond. Het is verder waarschijnlijk dat Honnef het grootste deel van zijn werk uitvoerde in het vlak naast de Helpoort gelegen slachthuis en dus altijd in de buurt was. Hoe lang deze constructie in stand is gebleven is onduidelijk. Honnef werd in 1892 in elk geval nog als bewoner genoemd.[17] De eventuele koppeling met het slachthuis werd pas in 1901 verbroken omdat er toen een nieuw slachthuis verrees buiten de voormalige Boschpoort.[18]
Het tweede restauratiebestek
Voor het jaar 1881 was in de staatsbegroting gerekend op een bedrag van duizend gulden voor de voortzetting van de herstelwerkzaamheden aan de Helpoort.[19] Een concreet plan voor die werkzaamheden kwam er pas in september. Toen werd het idee gelanceerd om het poortgebouw zelf in te richten tot woning voor de bewaker. Hiermee hoopte men een eind te maken aan de overlast die met name werd veroorzaakt door de militairen uit de nabije Pieterskazerne. Om de poort voor bewoning geschikt te maken, moest er in de ruimte boven de poortdoorgang een stookplaats komen, moesten er houten vloeren worden gelegd en moest de achtergevel worden voorzien van ramen. Daarnaast zouden de deuren vernieuwd worden, moest enig metselwerk worden hersteld en een toilet worden ingericht. In het nieuwe plan kwam ook de breteche of erker weer aan de orde. Bij eerdere herstelwerkzaamheden waren hier sporen van terug gevonden en het leek voor de hand te liggen dit element opnieuw aan te brengen. De uitvoering van alle werkzaamheden werd aanvankelijk begroot op 1.700 gulden hetgeen betekende dat zevenhonderd gulden ten laste van het boekjaar 1882 moesten worden gebracht. Het plan ging vergezeld van een aantal schetstekeningen die een goede indruk geven van wat men wilde veranderen. Merkwaardig genoeg is op die tekeningen in het interieur van de poort een houten trap voorzien die voor een verbinding tussen de eerste en de tweede verdieping zorgde.[20]
Een en ander leidde uiteindelijk tot een bestek dat op 19 december 1881 aanbesteed zou worden. De werkzaamheden werden toen alweer begroot op 1.950 gulden. Ditmaal waren er slechts drie inschrijvingen: aannemer Willem Wittelings uit Maastricht schreef in voor 2.500 gulden, Jan Reggers eveneens uit Maastricht voor 1.990 gulden en Johannes Prevoo uit Sint-Pieter voor 1.888 gulden. Prevoo kreeg de opdracht, ook al omdat hij één van de aannemers van het ‘nog niet voltooide Archiefgebouw te Maastricht’ was en daar ‘geen reden tot klagten’ had gegeven.[21] Het bestek werd in druk uitgegeven en er hoefden geen tekeningen bij te worden gedrukt omdat alles klaarblijkelijk duidelijk was. Als uitvloeisel van het bestek moest de aannemer een houten trap bestaande uit 22 treden plaatsen, hetgeen doet vermoeden dat de verbinding tussen de eerste en de tweede verdieping van de woning inderdaad niet via de traptorens verliep maar via een inpandige trap.
De werkzaamheden werden in 1882 tot een goed einde gebracht en plannen om tegelijkertijd ook de omgeving van de poort aan te pakken liepen tegen het einde van dat jaar spaak. In een volgend artikel zal de metamorfose van de omgeving worden behandeld.
Jos Notermans
[1] Op een plattegrond uit 1749 wordt vastgesteld dat in de polvertooren van de Oude Eekerpoort driehonderd tonnen kruit konden worden geborgen. Nationaal Archief, plans van gebouwen OPGO M1, Plan van de polvertoorens soo in de Stadt als Wijck.
[2] Proces Verbaal van overgave en overname van de voormalige Helpoort c.a. te Maastricht , 26 januari 1875, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[3] Brief van hoofdingenieur De Kruijff aan de Minister van Binnenlandse Zaken dd 27 januari 1875, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[4] Memo van het minsterie van Binnenlands Zaken, 6 februari 1875, no 37, 5e afdeeling, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[5] Brief van ingenieur De Kruijff aan de minister van Binnenlandse Zaken, 3 juni 1875 met bijlage (kostenspecificatie), Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[6] Twee declaratives dd 13 januari 1876 van resp. W. Lonussen, leidekker en J. Reggers, aannemer, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[7] Onderhandsche overeenkomst wegens het uitvoeren van enige werken aan de Helpoort te Maastricht, 19 juli 1877, goedgekeurd 23 juli 1877, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[8] Brief van de hoofdingenieur van den Waterstaat J. De Kruijff aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 23 juli 1877, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[9] Brief van de hoofdingenieur van den Waterstaat J. De Kruijff aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 27 september 1877, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[10] Brief van P.J.H. Cuypers, de architect der Rijks Museumgebouwen aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 1 oktober 1877, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[11] Brief van ingenieur De Kruijff aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 29 maart 1878, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[12] Brief van de Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst dd 12 augustus 1878 over de ontbrekende torenspits; twee brieven van J. van Lokhorst van 29 augustus 1878, alle brieven gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[13] Brief van J. van Lokhorst van 3 juli 1879, machtiging om de werkzaamheden uit te voeren dd 4 juli 1879, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[14] Proces-verbaal van aanbesteding bij inschrijving van het doen van vernieuwingen en herstellingen aan de Helpoort te Maastricht dd 15 december 1879, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[15] Ministerie van Binnenlandsche Zaken, Bestek en voorwaarden tot het doen van vernieuwingen en herstellingen aan de Helpoort te Maastricht, no 88, dienst 1879 en 1880, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[16] Brief van burgemeester en wethouders van Maastricht aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 13 mei 1881; Brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Rijks Bouwkundige voor de gebouwen van Onderwijs enz. dd mei 1881 (na 16 mei), met instructie als bijlage; Brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan burgemeester en wethouders van Maastricht dd 3 juni 1881, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[17] Le Courrier de la Meuse, Journal du Limbourg, 6 mei 1892.
[18] J.G.J. Koreman, Helpoort en Nieuwstad, Maastricht 1984, 39.
[19] Brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz. dd 7 maart 1881.
[20] Brief van de Rijksbouwkundige voor de gebouwen van Onderwijs enz aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 22 september 1881, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.
[21] Bestek en voorwaarden tot het verrigten van eenige werkzaamheden aan de Helpoort te Maastricht, Ministerie van Binnenlandse Zaken no. 45 Dienst 1881 en bijbehorende aanbestedingsdocumenten, Nationaal Archief, Archief Min van Binnenlandse Zaken, 2e afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, inv. Nr. 1119.