Een eerste militair hospitaal

Geplaatst op 26 januari 2021 in Garnizoen en Hospitalen

De titelpagina van het reglement voor het hospitaal gedrukt in 1749. Nationaal Archief Den Haag, Raad van State inv nr 1909.

Het eerste garnizoenshospitaal van de Republiek[1]

De Minderbroeders, die sinds de dertiende eeuw een klooster in Maastricht hadden, werden verdacht van betrokkenheid bij ‘het verraad van 1638’, een poging om de stad weer onder Spaans gezag te brengen en weigerden een eed van trouw aan de Republiek af te leggen. Dit leidde ertoe dat zij door de Staatse machthebbers in 1639 uit de stad werden verdreven. Twee kloosterlingen mochten aanvankelijk in het klooster blijven wonen om het te bewaken, zij werden uiteindelijk in 1647 ook verdreven en intussen was het gebouwencomplex in 1640 in gebruik genomen als gereformeerd weeshuis.

Het garnizoen kreeg vanaf 1672 belangstelling voor de gebouwen en tijdens het Franse intermezzo van 1673 tot 1678 was er al een militair hospitaal in gevestigd. Toen Maastricht in 1678 weer in Staatse handen kwam, werd voortgeborduurd op eerdere plannen er een Staats militair hospitaal te vestigen. De stad had al in november van dat jaar zestig bedden en matrassen toegezegd voor het ‘toecomende hospitaal van de militie deser stadt’. De plannen om een hospitaal in te richten kregen destijds kennelijk ook in bredere kring bekendheid. In januari 1679 meldde zich namelijk al een gegadigde bij het stadsbestuur voor het leveren van de benodigde medicamenten. Een eerste aanzet tot een reglement voor de instelling werd in mei 1679 door de Staten-Generaal opgesteld en aan het stadsbestuur verzonden. De stad werd verzocht zo spoedig mogelijk een geschikt gebouw aan te wijzen. De reeds beschikbare inventaris en de rente over het al aanwezige kapitaal moesten aan de instelling ten goede komen.

Een overzicht uit 1728 waarin staat hoeveel wekelijks op de soldij van militairen werd ingehouden voor het hospitaal. Quirinus Collard was toen ontvanger bij het hospitaal in Maastricht.

Verder werd een soort ziekenfondssysteem ingevoerd waarbij op de wekelijkse soldij van elke soldaat een halve stuiver en van elke ruiter één stuiver werd ingehouden en in de hospitaal kas gestort. Werd een militair daadwerkelijk opgenomen, dan kostte hem dat drie stuivers per opnamedag die op zijn soldij werden gekort. Een jaarlijkse collecte in de stad onder burgers en militairen moest nog een extraatje opleveren voor de hospitaal kas.

Het Minderbroedersklooster op een tekening van Ph. van Gulpen. Het militaire hospitaal was gevestigd in de het gebouw waar we recht tegen aan kijken en in de vleugel die daar helemaal links op de tekening op aansluit. Het huis rechts met de twee schoorstenen was ook bij het hospitaal in gebruik, het wordt tegenwoordig Commandantswoning genoemd. Helemaal links in de marge zien we nog net de Helpoort. Tekening RHCL.

Op 10 april 1680 nam de Raad van State de beslissing het benodigde personeel voor het hospitaal aan te stellen. Tevens werd een begroting van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven opgesteld en kwamen er instructies voor de hospitaalmeester en de ontvanger. Johan Balthasar Caspary werd in dienst genomen als medicinae doctor, Johannes Hengstman als chirurgijn, George Frederick Wusten als ontvanger en Johan Boomhouer als hospitaalmeester. De chirurgijn kreeg toestemming een assistent of knecht in dienst te nemen en de ontvanger mocht nog een kok, twee oppassers en twee dienstmaagden aanstellen. In de loop van 1680 kwam een deel van het Minderbroederscomplex als onderkomen voor het hospitaal beschikbaar. Het militaire garnizoenshospitaal van Maastricht was de eerste instelling van die aard in Nederland. Het hospitaal was vooral bedoeld voor ongehuwde soldaten, zij woonden in kazernes waar geen vrouwen of bedienden waren die zich hun lot zouden aantrekken, waardoor zij bij ziekte ‘seer miserabel souden weesen, ende haere medeslaepers in die staet (ziekte) mede incommodeeren ende infecteren’. Deze laatste opmerking kunnen we goed begrijpen als we weten dat in de kazernes of barakken in die tijd per twee soldaten één bed of bedstede beschikbaar was.

Het hospitaal was gevestigd in de oostelijke en zuidelijke vleugels van het klooster. In de kerk werd het arsenaal van de vesting ingericht. De instelling werd in de loop van de achttiende eeuw meermaals geroemd vanwege de ruime ziekenverblijven, de wandelplaatsen en de toiletten die afvoerden op de Jeker. De artsen Pélerin en Vrythoff die aan de instelling verbonden waren, werden tevens benoemd tot ‘Professor Anatomiae en Chirurgiae binnen Maastricht’. Zij waren betrokken bij een vroege vorm van medisch onderwijs in Maastricht en Pélerin heeft –mogelijk in het hospitaal zelf- ook anatomische lessen gegeven.[2]

In de Franse Tijd (1794-1814) werd het instituut omgedoopt tot Hôpital de l’Unité en bleef het aanvankelijk als garnizoenshospitaal in gebruik. In de meer rustige jaren van de Franse Tijd werd het hospitaal gesloten en deed het gebouw dienst als kazerne. Later was er tot 16 november 1813 een hospitaal voor schurftlijders – in de volksmond ‘kretshospitaal’ – gevestigd. Na de Franse Tijd werd de functie van garnizoenshospitaal al snel geconcentreerd in een gebouw aan de Grote Looiersstraat.

Visite en overdracht[3]
In het garnizoenshospitaal liep de medicinae doctor dagelijks visite, in de zomer om acht uur ’s morgens en in de winter om negen uur. Nieuwe patiënten dienden bij voorkeur vóór die visite al aanwezig te zijn. Als zij tevoren al bij hun regimentsarts of –chirurgijn in behandeling waren, werd deze collega geacht bij de eerste visite aanwezig te zijn in verband met de overdracht. Alleen als deze collega om ‘wettige Reedenen’ verhinderd was, mocht hij de zieke soldaat schriftelijk overdragen. Verder werd deze collega’s geadviseerd op woensdag en zaterdag naar het hospitaal te komen om te vernemen welke soldaten ontslagen zouden worden zodat zij hen tot volledig herstel weer onder hun hoede konden nemen.

Het reinigen en vegen van de ziekenzalen diende voor de visite te gebeuren en tegelijkertijd werd ook iets aan kwalijke geuren gedaan door het branden van jeneverbessen, van welriekende houtsoorten of door ‘uitwaazeming van Azijn’.

De inhoudsopgave van het hospitaalreglement uit 1749.

Voorafgaand aan de visite diende de chirurgijn de verbanden van zijn patiënten te hebben gewisseld zodat hij op de hoogte was van de laatste stand van zaken en met de medicinae doctor kon overleggen. De oppasser van elke ziekenzaal moest verslag uitbrengen over de aan zijn zorgen toevertrouwde zieken. De aannemer maakte tijdens de visite aantekeningen over de voorgeschreven voeding en de meesterknecht van de apotheker deed dit met betrekking tot de voorgeschreven medicamenten.


[1] Jos Notermans, ‘Rond de oprichting van het militair hospitaal’ in: Om de Vesting  1 (1986) p. 8-11. en Jos Notermans, Het militaire hospitaal van Maastricht in het midden van de achttiende eeuw, Nijmegen 1984, p. 1-8.
[2] Harry Hillen, Openbare anatomische lessen van medicinae doctor Adrien Pelerin (1698-1771) in: Van godshuis naar academisch ziekenhuis, Geschiedenis van het Maastrichts Universitair Medisch Centrum +, Maastricht 2011, 102-107.
[3] De gegevens voor deze paragraaf werden ontleend aan: Ordre en reglement voor het militaire hospital des guarnisoens van Maastricht, Maastricht 30 april 1749 (Nationaal Archief, Raad van State, inv nr 1909).

Meld u nu aan voor onze nieuwsbrief

Aanmelden