Vormeloze steenhopen
In het Waldeckpark op de hoek van de Tongerseweg en de Bieslanderweg liggen in het grasveld een aantal vormeloze steenhopen die voor een deel uit mergelblokken en voor een ander deel uit baksteen bestaan. Achter de grootste steenhoop is een kanonloop opgesteld op een stenen sokkel met daarop de inscriptie ´Aangeboden door H.E. Dotremont 1960´. Rondom de steenhopen liggen grotere en kleinere losse brokken steen. Slechts weinig bezoekers en voorbijgangers zullen zich realiseren dat we hier te maken hebben met restanten van een van de verdedigingswerken van de vesting Maastricht, namelijk de lunet Drenthe.
De plannen van Carel Diederik Du Moulin (1728-1793)
Carel Diederik Du Moulin was een militair ingenieur en werd in 1774 benoemd tot directeur-generaal van het korps directeurs en ingenieurs der fortificatiën en werd toen tevens kolonel-commandant van het garnizoen Maastricht en grootmajoor van Namen.[1] Du Moulin maakte in 1772 en de daaropvolgende jaren plannen voor de verbetering van de vesting Maastricht en delen daarvan zouden vanaf 1773 worden uitgevoerd. Zijn plannen voor de versterking van de Caberg, van het Bossche Front en van de vestingwerken in Wyck zouden niet verder komen dan de tekentafel. Het ontwerp voor de verbetering van de Hoge Fronten zou wel tot uitvoering komen. De bouw van de lunet Drenthe was daar een onderdeel van en werd in 1775 als onderdeel van het tweede of binnenste deel van het project van de Hoge Fronten aanbesteed. De werkzaamheden aan dit tweede deel van zijn project werden in december 1777 voltooid en we moeten aannemen dat toen ook de lunet Drenthe was afgebouwd.[2]
Het vestingbouwkundige fenomeen ´lunet´[3]
Du Moulin schakelde in zijn plannen een aantal van metselwerk voorzien aarden vestingwerken aan elkaar tot een enveloppe. Deze manier van versterken zien we het beste in de zogenaamde Linie van Du Moulin waar de werken Louise, Prins Frederik, Stadhouder, Erfprins en Holsteyn zo´n enveloppe vormen. Aan de andere kant van de Hoge Fronten ontstond er naar de plannen van Du Moulin een vergelijkbare situatie omdat hij daar de werken Waldeck en Wilcke eveneens tot zo´n enveloppe aaneensloot. Vóór al die werken lag een droge gracht die aan beide zijden van muurwerk was voorzien. Het muurwerk van de hoofdwal, de enveloppe zelf, was hoger dan het muurwerk aan de buitenzijde van de gracht die we de contrescarp noemen. Bovenop de contrescarp was er een stukje vlak terrein dat naar de buitenkant toe werd gedekt door een aarden wal zodat soldaten zich daar in principe vrij konden bewegen en gedekt waren tegen vijandelijk vuur. Die strook grond wordt daarom ook wel de bedekte of gedekte weg genoemd. De wal aan de buitenkant loopt in het voorterrein af en vormt daar het glacis, de buitenste rand van de vesting.
De enveloppe kent uitspringende en inspringende hoeken en de lunetten van Du Moulin vullen aan de kant van de contrescarp de inspringende hoeken op. De lunetten liggen op of in de bedekte weg en bieden de troepen die zich op de bedekte weg bevinden of de borstwering achter het glacis verdedigen een kans zich op een veilige manier terug te trekken achter een wat steviger verdedigingswerk dan de aarden wal van het glacis. De lunetten waren namelijk net als de enveloppe bemuurd. Voor dat terugtrekken was er aan beide zijden van de lunet een opening voorzien. De wal van de lunet is daar onderbroken en ligt aan de kant van de gracht een stuk naar binnen. Tussen de beide delen van de wal bevond zich een afsluitbare poort. Die situatie is in de Linie van Du Moulin gereconstrueerd aan de linkerkant van lunet Gelderland.
Ook het vestingwerk dat ravelijn wordt genoemd, vult de inspringende hoek tussen twee vestingwerken, bijvoorbeeld bastions, op. Het grote verschil tussen het ravelijn en de lunet is dat het ravelijn zich op het niveau van de gracht bevindt en de lunet op het niveau van de bedekte weg -dus hoger in het terrein- ligt.
De uitgang van de Tongersepoort
Lunet Drenthe heeft in de plannen van Du Moulin een aantal bijzondere kenmerken die afwijken ten opzichte van de overige lunetten. Dat heeft ermee te maken dat de verkeersweg vanuit de Tongersepoort in de richting van Tongeren aan de rechterzijde door de lunet passeerde. Zoals alle uitvalswegen vanuit de vesting, volgde ook de Tongerseweg een enigszins bochtig tracé dat ervoor moest zorgen dat de verkeersweg de verdediging ter plekke niet om zeep zou helpen. De weg maakt daartoe een aantal bochten zodat een naderende vijand niet via het tracé van de weg rechtdoor de vesting in zou kunnen schieten met een kanon. De bochten maakten het de verdedigers van de vesting ook mogelijk de verkeersweg met verdedigend vuur te bestrijken.
Die oude Tongerseweg stak midden achter lunet Drenthe de buitenste droge gracht over. Du Moulin legde hier geen brug aan, maar bouwde een holle gemetselde dam. Het binnenwerk van die dam bestaat nog tot op de dag van vandaag en kennen wij als de ´rechte caponnière´ op de rondleidingsroute door de kazematten van Waldeck naar het Minister Goeman Borgesiusplantsoen. Vanuit deze caponnière konden verdedigers de droge gracht in beide richtingen onder vuur nemen met hun geweren.
De sloop van de lunet
Zoals bekend startte na de opheffing van de vesting in 1867 een uitgebreid programma waarin grote delen van de vesting werden afgebroken. Lunet Drenthe wordt in geen van de sloopbestekken met naam genoemd. Als we echter het eerste sloopbestek – het maken van een nieuwe uitgang door de vestingwerken voor de Tongersepoort – bekijken, dan zien we op de plattegrond dat het grootste deel van de rechterhelft van de lunet binnen het verloop van de nieuwe weg ligt. De aannemer van dit sloopbestek moest een nieuwe weg aanleggen met een breedte van veertig meter in totaal. In het verloop van die weg moest hij aan weerszijden van de as van de weg over een breedte van twintig meter alle metselwerken afbreken tot op tachtig centimeter onder de bovenkant van de weg. Daarnaast moest hij alle vestingwerken slechten over diezelfde breedte en daarmee wordt ongetwijfeld bedoeld dat hij de aarden profilen van de werken diende te egaliseren. Dat betekent dus afgraven van de wallen en opvullen van de grachten. Het totale werk diende op 1 november 1868 te worden opgeleverd en we mogen aannemen dat daarmee ook de afbraak/slechting van de rechter helft van de lunet was afgerond. Of er bij deze sloop nog aandacht is geweest voor de naamsteen Drenthe die in de rechter face van het werk was ingemetseld, is onduidelijk.
Daarmee is er een waterdichte verklaring voor de afbraak en egalisatie van de rechter helft van de lunet.
Parkaanleg
Minder duidelijk is het wat er gebeurd is met de rest van het vestingwerk. Er zijn enkele foto´s uit de jaren 1900-1910 die arbeiders laten zien terwijl zij aarden wallen afgraven. Het zou daarbij gaan om de aanleg van het Waldeckpark, maar dat kwam volgens Van den Boogard pas in 1921 tot stand.[4] Hoe het ook zij, het is duidelijk dat de aanleg van dit park gepaard is gegaan met een aantal forse ingrepen in de oude vestingomgeving. Zo kwam er een holle weg tot stand waarbij de achterzijde van de caponnière Waldeck gedeeltelijk vrij kwam te liggen en waarbij twee gangen van de kazematten werden doorsneden en daardoor ontoegankelijk werden. Ook werd een kunstmatige heuvel opgeworpen, de heuvel Sint Anthony, waarin generaal Destombes in 1927 werd herbegraven. Het is dus goed denkbaar dat de wallen van de lunet in die tijd zijn afgegraven en het muurwerk als een soort van romantische ruïne is gehandhaafd. Sindsdien is er sprake van verval en worden de muurresten steeds kleiner. Op oudere foto´s is goed te zien dat de brokstukken bijvoorbeeld in de jaren 1950 nog veel hoger waren.
Het heden
Stichting Maastricht Vestingstad en Stichting Menno van Coehoorn vragen sinds 2015 in het gemeentelijke vestingoverleg aandacht voor de slechte toestand waarin de muurresten zich bevinden en voor het steeds kleiner worden ervan. Helaas kon de gemeente Maastricht hier tot op heden nog geen prioriteit aan geven waardoor het verval in rap tempo voortgaat. Het laatste advies van beide stichtingen aan de gemeente -medio 2021- is geweest de muurresten tijdelijk in te pakken in een pakket aarde of zand om zo in elk geval de situatie te bevriezen totdat er wel een mogelijkheid ontstaat de resten van dit vestingmonument op een waardige manier te conserveren. Of de gemeente dit advies gaat opvolgen is op dit moment twijfelachtig.
Jos Notermans
9 september 2021
[1] L.J. Morreau, Bolwerk der Nederlanden, Assen 1979, 174.
[2] Bolwerk, 191-199.
[3] Voor de verklaring van de vestingbouwkundige termen in deze paragraaf werd gebruik gemaakt van P.J.M. Kamps e.a. (red) Terminologie verdedigingswerken, Utrecht 1999. Er is ook een online mogelijkheid de terminologie op te roepen via https://coehoorn.nl/terminologie/.
[4] Jac van den Boogard e.a. Stadspark Maastricht, Maastricht 2012, 37.