De kazematten na 1867

Geplaatst op 14 maart 2021 in Buitenwerken en Mijngalerijen

Of de Bende van de Roode hand de ´boevenclub´ uit 1933 is? Inscriptie in één van de gangen van de kazematten. Foto: Jos Notermans

De kazematten na 1867

Ondergrondse verdediging

Ten westen van de binnenstad tussen de bastions Waldeck aan de Tongerseweg en  Holstein aan de Cabergerweg strekt zich het gangenstelsel van de kazematten uit. Omdat het in deze sector van de vesting, de Hoge Fronten, niet mogelijk was de verdediging te voeren van achter natte grachten, werden deze onderaardse mijngalerijen bedacht. De gangen konden worden gebruikt om vijandelijke aanvallen met behulp van ondergrondse buskruitmijnen te hinderen. Al bij de belegering van Maastricht door de Spanjaarden in 1579 is er sprake van dergelijke gangen. In die tijd werden ze in de klei uitgegraven en waar nodig met houtwerk gestut. De eerste gemetselde galerijen kwamen in 1690 tot stand en het grote, meer dan twaalf kilometer lange, stelsel dat we nu als ‘de kazematten’ kennen, kwam in de tweede helft van de achttiende eeuw tot stand.

Plattegrond van het gangenstelsel van de kazematten op basis van de tekening die door L. Hurkens in de jaren 1940-1944 is gemaakt.


Dichtgemetseld en vol met modder
Met de opheffing van de vesting in 1867 werd het gangenstelsel overbodig en werden er plannen gemaakt om het op te ruimen.  Het is nog steeds onduidelijk waarom men op die plannen is terug gekomen. Verschillende sloopbestekken bevatten de opdracht de onderaardse gangen op te blazen en in een aantal gangen werden ook gaten in de wanden gekapt om springladingen aan te brengen. Gelukkig bleef dit unieke kilometerslange onderaardse monument toch gespaard. De bovengrondse vestingwerken werden wel gesloopt en geëgaliseerd. De stad Maastricht liet de vrijkomende terreinen bouwrijp maken en daar boven op ontstonden in de eerste decennia van de twintigste eeuw nieuwe stadwijken. Het gangenstelsel kwam hierdoor onder een deel van het Blauw Dorp en van de wijk Brusselsepoort te liggen. Alleen bij het bastion Waldeck en in de werken van Du Moulin achter de Statensingel bleven er toen nog ingangen. Omdat de oude ingangen en schiet- en rookgaten niet werden dicht gemetseld vóór de egalisatie, liep een deel van het gangenstelsel vol met modder. In de Tweede Wereldoorlog maakten de wijkbewoners tientallen nieuwe toegangen zodat ze de gangen als schuilkelder konden gebruiken. In de jaren 1960 werden er opnieuw schuilkelders ingericht en tegenwoordig wordt het stelsel alleen nog maar gebruikt voor rondleidingen en avonturentochten en is er het schuilkeldermuseum gevestigd.

Aantrekkingskracht op de jeugd
De donkere gangen oefenden voortdurend een grote aantrekkingskracht uit op het wat meer avontuurlijk ingestelde deel van de jeugd. Zo kunnen we in februari 1933 in de krant een ingezonden brief lezen over ‘het veelvuldige bezoek van de jeugd aan de duistere gangen en kamertjes van “De Werken”.’  De briefschrijver maakt zich oprecht zorgen omdat ‘meerdere kinderen daar hun deugd verloren hebben,  en dat is ernstig’. Er zou in die tijd zelfs een ‘boevenclub’ zijn opgericht die met ‘schrikrevolvers’ gewapend was. Het advies was de toegangen goed af te sluiten of onder toezicht te plaatsen.[1]
Meerdere malen maakten de kranten ook melding van andere duistere ondergrondse praktijken. Zo kwam de Maastrichtse politie in 1949 een ‘jeugdige dievenbende’ op het spoor die onderdelen van gestolen fietsen in de gangen had verstopt. Het ging om een vijftal jongens in de leeftijd van 16 tot 18 jaar die in de stad meerdere fietsen hadden gestolen, deze demonteerden en verbouwden tot nieuwe fietsen. Naar onze huidige maatstaven gemeten lijkt het allemaal nogal onschuldig, maar de vastberaden Maastrichtse  politie deed toen zelfs een dringende oproep in de krant om een ontbrekend groen  fietsframe van het merk Eroba terug te krijgen.[2]

Een bezoek aan de kazematten was ook vlak na de Tweede Wereldoorlog nog best een avontuurlijke onderneming waarbij soms gebogen moest worden gelopen en soms zelfs gekropen. In dit gezelschap herkennen we staand met de geruite stropdas de vestingdeskundige Louis Morreau. Foto: collectie Morreau.


Moderne holbewoners
Twee mannen van respectievelijk 18 en 29 jaar bleken in 1951 als moderne holbewoners in de kazematten te leven. Voor de verlichting van hun onderkomen gebruikten ze kaarsen die in de Maastrichtse kerken werden gestolen. Om aan geld te komen, oogstten ze in Heugem illegaal aardappelen die ze vervolgens verkochten. De recherche maakte aan ‘dit ongunstige zwerversbestaan’ een einde en de mannen werden wegens landloperij en diefstal ingesloten.[3]
In 1956 maakten bewoners van de Pastoor Habetsstraat, Statensingel en omgeving zich weer grote zorgen. Het gebied van de Werken was enige tijd tevoren omheind en stond onder toezicht van de politie. De omheining was evenwel op verschillende plekken kapot geknipt en de politie liet zich er niet meer zien. Dagelijks zouden jongens en meisjes de gangen in trekken en de briefschrijver liet het aan de lezers over zich voor te stellen wat daar dan gebeurde! Ook was er sprake van vernielingen, vestingmuren zouden ‘tot op de grond’  worden afgebroken en de flora en fauna moesten het eveneens ontgelden. Verschillende ruiten van huizen waren met katapulten stuk geschoten. Enkele dagen later reageerde nog een ‘jeugdleider’ op dit bericht in de krant. Hij spoorde de stedelijke overheid aan te investeren in het afsluiten van de toegangen tot het gangenstelsel ‘uit oogpunt van zedelijke bescherming van de Maastrichtse jeugd’.[4]
Twee jaar later werd andermaal een  ’jeugdige dievenbende’  opgerold. Ditmaal hadden ongeveer tien jongens in de leeftijd van 10-12 jaar het plan opgevat in de kazematten naar schatten te gaan graven. Ze pleegden volgens de krant een inbraak in het  magazijn van de nabijgelegen bronwaterfabriek ( waarschijnlijk Trega) en namen daar graafgerei mee. Toen ze een geschikte gang hadden gevonden om naar schatten op zoek te gaan, sloegen ze een gat in een muurtje en kwamen tot hun verbazing terecht in een kelder van een woning waar ‘wijnen en versnaperingen’ lagen. Daar deden ze zich uiteraard tegoed aan.  De jongelui bleken van goeden huize te zijn, maar zouden zich toch voor de kinderrechter moeten gaan verantwoorden.[5]

Veel ingangen werden dicht gemetseld of met zware traliehekken afgesloten zoals hier tegenover de saillant van bastion Erfprins. Foto: M. Notermans, 1984.

Hekken en muren
De overheid heeft inderdaad in die tijd alle toegangen tot de kazematten in De Werken dicht gezet. Voor een deel kwamen er gemetselde muren en op andere plaatsen zware traliehekken. Toch bleken deze voorzieningen niet bestand tegen de onweerstaanbare aantrekkingskracht. Het werd regelmatig een soort van kat- en muisspel tussen overheid en ‘belangstellenden’. Hekken werden kapot gezaagd en muren gedeeltelijk afgebroken waarna de schade weer hersteld werd en het spel opnieuw begon.
In onze tijd kan iedereen een rondleiding of een avonturentocht in de kazematten boeken en hopelijk wordt daarmee de nieuwsgierigheid en de drang naar ondergrondse avonturen voldoende bevredigd. Inlichtingen over de rondleidingen zijn te verkrijgen bij Maastricht Underground.

Jos Notermans


[1] Wenken en Grieven: De duistere “Werken” Maastricht Febr. 1933, ingezonden brief in onbekende lokale krant (collectie L.J. Morreau).
[2] Maastrichtse politie sloeg goede slag: Jeugdige dievenbende had opslagplaats in onderaardse gangen; Veel rijwieldiefstellen opgehelderd. Artikel in Gazet van Limburg 1949 (collectie L.J. Morreau).
[3] Moderne holbewoners, Gestolen kerkkaarsen zorgden voor verlichting, Gazet van Limburg 13-12-1951 (collectie L.J. Morreau).
[4] Onze lezers schrijven, drie ingezonden brieven De Nieuwe Limburger dd 14-04-1956 en 25-04-1956 (2x) (collectie L.J. Morreau).
[5] Jeugdige dievenbende opgerold, De Nieuwe Limburger 06-10-1958 (collectie L.J. Morreau).

Meld u nu aan voor onze nieuwsbrief

Aanmelden