In de Eerste Wereldoorlog werd voor het eerst op grotere schaal gebruik gemaakt van vliegmachines. De luchtvaart stond echter nog in de kinderschoenen en zou pas in de loop van de oorlog volwassen worden. De vliegtuigen werden ingezet voor het uitvoeren van verkenningsvluchten, maar er werden toch ook al op beperkte schaal bommen afgeworpen en grondtroepen beschoten. Het schieten gebeurde eerst met handvuurwapens, later met vuurwapens gemonteerd op de bovenste vleugel van het vliegtuig en nog later kon mitrailleurvuur dankzij een uitvinding van Anthony Fokker worden gesynchroniseerd met de draaiende propeller. Militaire piloten wisten in deze oorlog de heldenstatus te verwerven als zogenaamde ‘azen’ omdat ze een groot aantal vijandelijke toestellen hadden neer gehaald. Manfred von Richthoven, de Duitse Rode Baron, is de bekendste, maar ook aan geallieerde kant waren er azen zoals Georges Guynemer en anderen. Velen beëindigden hun carrière doordat ze zelf uit de lucht werden geschoten. De Belgen hadden hun ‘Antwerpschen Duivel’ in de persoon van piloot Jan Olieslagers die het uiteindelijk allemaal wel kon navertellen en pas in 1942 overleed.
Vliegtuigen boven de stad
Het passeren van vliegtuigen was nieuws dat hier in Maastricht nog de krant haalde. Vanaf het uitbreken van de oorlog op 4 augustus 1914 komen berichten hierover zeer regelmatig terug. Zo kon men op 5 augustus lezen dat er rond drie uur de dag tevoren een toestel op grote hoogte over Heer gevlogen was, het kwam uit het oosten, kruiste ten zuiden van Sint Pieter de Maas en verdween toen in de wolken. Tegen zes uur die dag en een kwartier later was het opnieuw raak. Het laatste toestel vloog over de Duitse troepen en werd hevig beschoten, maar kon zijn weg ongehinderd voortzetten. Een vierde machine werd om half acht waargenomen. De volgende dag trok de Limburger Koerier de conclusie dat het Belgische vliegtuigen waren geweest die over Zuid-Limburg hadden gevlogen om vast te stellen of de Duitse grondtroepen nu wel of niet over Nederlands grondgebied opmarcheerden.
22 september 1914
De meeste militaire vliegtuigen passeerden zonder problemen te veroorzaken, maar op 22 september 1914 was dat anders. Die ochtend om negen uur vloog een toestel over dat minsten één explosief op de stad liet vallen. De bom kwam terecht in de tuin van de familie Graafland aan de Brusselsestraat en veroorzaakte een kleine krater in de bestrating en beschadigde dak en dakgoot, slachtoffers vielen er gelukkig niet te betreuren. De Belgisch-Maastrichtse krant Les Nouvelles wist te vertellen dat het om een donkergele tweedekker ging en al snel werd duidelijk dat het een Engels vliegtuig was geweest. De Minderbroeder Van Schayk maakte in zijn dagboek ook melding van de bominslag, er zou een krater van een halve meter diep zijn ontstaan en men zou het vliegtuig nog hebben beschoten. Sommige kranten en ook Van Schayk maakten melding van een tweede bom op de stad. Omdat die in de Maas terecht was gekomen en niet was ontploft, zou er weinig aandacht aan zijn geschonken. De tweede bom werd echter als het bewijs gezien dat de piloot het op de Sint-Servaasbrug gemunt had. Bij werkzaamheden aan de brug in mei 1930 zou de tweede bom, aldus Van Schayk, alsnog tevoorschijn zijn gekomen.
De Duitse pers sprak uiteraard schande van deze schending van de Nederlandse neutraliteit en vergat daarbij gemakshalve hetgeen het Duitse leger zelf in België had aangericht. De Engelse regering bood excuses aan en gaf als verklaring dat het toestel uit de koers was geraakt. De piloot had Maastricht voor een Duitse stad aangezien. In februari 1915 werd via het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken een schadevergoeding van fl 458,51 uitgekeerd en daarmee was het incident afgedaan.
Jos Notermans