Vluchtelingen en geïnterneerden
Nadat de oorlog op 4 augustus 1914 was uitgebroken, werden Maastricht en omgeving al snel overspoeld door vluchtelingen uit het buurland België. Merkwaardig genoeg vormden Duitse burgers op die eerste oorlogsdag ook een aardige vluchtelingenstroom. De krant meldde dat in de loop van de middag regelmatig groepjes onder begeleiding van de marechaussee uit de richting Lanaken naar Maastricht kwamen. Het waren in het algemeen burgers die in Luik en omgeving werkzaam waren of daar een bedrijfje hadden. Om begrijpelijke redenen verlieten zij al dan niet vrijwillig huis en haard en in Maastricht werden ze op de trein naar Aken gezet.
Ook de stroom Belgische vluchtelingen kwam in die eerste oorlogsdagen op gang. De Belgen sloegen op de vlucht voor het oorlogsgeweld en voor het uiterst gewelddadige optreden van de Duitsers die plunderden, brand stichtten en burgers vermoordden of executeerden. Veel Duitsers waren gefrustreerd; ze hadden namelijk geen tegenstand van betekenis van de Belgen verwacht en hun geplande vlotte opmars leek al die eerste dag een enorme vertraging op te lopen door de weerstand die in Luik en omgeving werd geboden. Daarnaast leefde er bij de Duitse troepen een grote angst voor zogenaamde franc-tireurs: Belgische burgers die de militairen vanuit hun huizen zouden beschieten en allerlei gruweldaden zouden begaan. Elk onverwacht geweerschot dat viel, kon hierdoor onmiddellijk aanleiding geven tot meedogenloze represailles. Veel Belgen die hier over hoorden of er daadwerkelijk mee geconfronteerd werden, zochten hun toevlucht aan de Nederlandse zijde van de grens.
Opvang
Ze werden liefdevol opgevangen, maar Nederland, Limburg en Maastricht waren op geen enkele manier voorbereid op het opvangen van grote aantallen oorlogsvluchtelingen. In Maastricht waren er bijvoorbeeld in september al 7.000 geteld. Er werd dus geïmproviseerd en zo werd een schoolgebouw aan de Grote Gracht en een loods van de spoorwegen aan de Parallelweg ingericht voor de opvang. Naarmate de dagen, weken en maanden vorderden, kwam er meer rust. Groepen vluchtelingen werden overgeplaatst naar opvangkampen elders in het land en velen besloten na verloop van tijd terug te keren naar hun eigen woonomgeving. Toch bleven er gedurende de hele oorlog Belgische vluchtelingen in Maastricht en Limburg; ze vonden er langzaam aan hun draai. Wie geld had, kon een kamer of een huis huren en ook op de arbeidsmarkt zochten ze hun weg. De aanvankelijke vriendelijke sfeer ten opzichte van de ‘arme Belgen’ sloeg af en toe ook wel eens om in een meer vijandige houding omdat ze werden gezien als concurrenten op de arbeids- en woningmarkt in een stad en een land waar als gevolg van de oorlog crisis heerste.
Militaire vluchtelingen
Een andere categorie vluchtelingen betrof militairen van de strijdende partijen. Daar waren enkele jaren eerder internationaal duidelijke afspraken over gemaakt. Als militairen van de strijdende partijen de grens van een neutraal land overschreden, moesten ze worden ontwapend en geïnterneerd. Dit betekende dat ze voor de duur van de oorlog werden ondergebracht in interneringskampen, meestal ver van de grens verwijderd. Het neutrale Nederland had dus de plicht Duitse en Belgische soldaten die de grens passeerden te interneren. Het kwam in de eerste weken van de oorlog regelmatig voor dat groepjes of individuele militairen onder begeleiding van de Marechaussee of van Nederlandse soldaten via de Hoofdwacht op het Vrijthof tijdelijk werden ondergebracht in een van de kazernes in de stad. Meestal werden ze daarna vrij snel per trein verder het land in getransporteerd.
De Belgische lansiers
Op zondag 9 augustus was het alweer vijf dagen geleden dat Duitsland buurland België was binnen gevallen. De Duitsers waren er inmiddels in geslaagd grote legereenheden over de Maas te krijgen en de strijd om de Luikse forten was nog in volle gang (de laatste forten zouden op 16 augustus capituleren). In Maastricht ontstond die dag om half een grote opschudding toen plotseling een groep van 24 Belgische lansiers onder aanvoering van hun luitenant –en uiteraard onder begeleiding van enkele Nederlandse militairen- keurig in het gelid het Vrijthof op marcheerde. Ze werden hartstochtelijk toegejuicht door een al snel groeiende menigte, die ongetwijfeld voor een deel uit Belgische vluchtelingen zal hebben bestaan. Volgens de kranten moet er zich ook nog een tamelijk emotioneel tafereel hebben afgespeeld toen drie Belgische zussen ontdekten dat één van de lansiers hun broer bleek te zijn. De lansiers behoorden tot het 2e regiment lansiers dat te Luik gelegerd was en zij hadden bij het uitbreken van de oorlog opdracht gekregen de Duitse opmars te observeren. Met postduiven konden ze de militaire leiding in Luik informeren over hun bevindingen en het verhaal wil dat de mannen zich uitstekend van die taak hadden gekweten. Door de grote aantallen Duitse troepen zou het echter steeds gevaarlijker zijn geworden heimelijk te observeren en berichten te verzenden.
Chevalier De Selliers
Hun leider, luitenant Albert de Selliers de Moranville zou uiteindelijk hebben besloten de Nederlandse grens over te steken in de wetenschap dat ze daar zouden worden ontwapend en geïnterneerd.
De krant De Eendracht meldde op 15 augustus dat op het station van Vlodrop een dode postduif was gevonden met aan zijn pootje een bericht van luitenant De Selliers waarin hij een laatste observatie door wilde geven over een colonne Hessische troepen die Henri Chapelle passeerde. In dit bericht gaf hij ook aan dat hij de weg Visé-Vaals zou proberen over te steken om zo de Nederlandse grens te bereiken. Deze luitenant was de zoon van een van de belangrijkste Belgische legeraanvoerders uit die tijd. De lansiers kwamen uiteindelijk in een kamp in Alkmaar terecht. Chevalier of ridder De Selliers, zoals hij ook genoemd werd, had gedurende de oorlogsjaren een behoorlijk bewegingsvrijheid en haalde regelmatig de Nederlandse kranten door zijn deelname aan paardenraces. Hij zou later een bekende Belg worden en overleed in 1990 105 jaar oud.